ECLI:NL:HR:2012:BU6846

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/03610
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen bewezenverklaring meineed in strafzaak

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waarin de verdachte is veroordeeld voor meineed. De verdachte had als getuige verklaard in de zaak tegen haar broer, die verdacht werd van een gewapende roofoverval. De Hoge Raad oordeelt dat de stelling van de verdediging, dat de bewezenverklaring uitsluitend steunt op verklaringen van de verdachte, feitelijke grondslag mist. De Hoge Raad verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof, zodat het bestaande hoger beroep opnieuw kan worden berecht. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak. De bewezenverklaring steunt op meerdere bewijsmiddelen, waaronder proces-verbalen van de politie en verklaringen van de verdachte. De Hoge Raad benadrukt dat de bewijsvoering van het Hof in onderlinge samenhang moet worden bezien en dat de verdachte opzettelijk een valse verklaring heeft afgelegd. De zaak is behandeld op 7 februari 2012, waarbij de Hoge Raad de beslissing aanhoudt en de zaak verwijst naar de rolzitting van 14 februari 2012.

Uitspraak

7 februari 2012
Strafkamer
nr. S 09/03610
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 6 augustus 2009, nummer 20/003810-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. In het middel wordt onder meer betoogd dat het Hof in strijd met artikel 341, vierde lid, Sv de bewezenverklaring uitsluitend heeft gebaseerd op verklaringen van de verdachte.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"zij op 30 oktober 2007 in de gemeente Roermond ter terechtzitting van de Meervoudige Strafkamer bij de Arrondissementsrechtbank te Roermond als getuige in de zaak tegen [betrokkene 1], nadat zij in handen van de voorzitter op de bij de wet voorgeschreven wijze de belofte had afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, mondeling, persoonlijk, opzettelijk valselijk, geheel of ten dele in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - heeft verklaard:
Op zaterdag 2 juli 2005 had ik met de vriendin van de verdachte afgesproken om samen boodschappen te gaan doen voor het verjaardagsfeestje van de dochter van verdachte. Deze was 25 juni jarig geweest en dat zou op 2 juli gevierd worden. Ik was iets over tienen op de [a-straat] ten huize van verdachte, waar [betrokkene 2] al was met de dochter van verdachte.
Ik zag daar door een kier in de deur van de slaapkamer dat er iemand in bed lag, die door [betrokkene 2] werd wakker gemaakt. Volgens mij was dat verdachte, maar ik heb hem alleen van opzij gezien. We hebben toen koffie gedronken en zijn boodschappen gaan doen en waren een half uur tot drie kwartier daarna weer terug op de [a-straat]. Toen was de verdachte inmiddels op en aangekleed. We zijn daar nog even gebleven en toen met z'n allen, [betrokkene 2], verdachte, de dochter en ikzelf, naar Best vertrokken.
Het feestje zou gehouden worden in Best bij [A]. We zijn tussen half twaalf en kwart voor twaalf vertrokken en waren daar voor twaalven. Er waren daar ook nog andere kennissen en familieleden met kinderen, ongeveer twintig personen in totaal. Op uw vraag om de namen van die familieleden en kennissen te noemen, zeg ik u dat ik niet snap waarom dat nodig is. Het gaat toch om de tijdstippen? Omdat u mij nogmaals vraagt om de namen en u mij mededeelt dat ik verplicht ben om te antwoorden, kan ik u zeggen dat er verder aanwezig waren:
- [betrokkene 3], wonende te [woonplaats] aan de [b-straat 1]
- [betrokkene 4], wonende te [woonplaats] aan de [c-straat], nummer onbekend
- [betrokkene 5] (fonetisch), wonende te [woonplaats] aan de [d-straat], ik denk nummer [1]
- [betrokkene 6], wonende te [woonplaats], adres onbekend, maar ik kan er zo naar toe rijden.
Het feestje werd betaald door [betrokkene 2] en volgens mij zijn er toen ook foto's gemaakt. Ik weet zeker dat dit op 2 juli 2005 was, omdat ik op de dag tevoren, 1 juli 2005, de sleutels van mijn nieuwe huis in Eindhoven heb gekregen. Ik weet dat de dochter van verdachte op 25 juni jarig is: waarom het feestje een week later werd gevierd weet ik niet.
Anderhalve week geleden heeft de vriendin van verdachte, [betrokkene 2], met mij hierover gesproken."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Het proces-verbaal terechtzitting verdenking meineed van de rechtbank Roermond d.d. 30 oktober 2007 (pagina's 10 (drie) van het doorgenummerde proces-verbaal van politie Limburg-Noord, nummer PL2321/07-007159 [hierna te noemen PV Politie]), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, afgelegd als getuige in de zaak tegen [betrokkene 1], nadat zij op de wijze bij de wet bepaald in handen van de voorzitter de belofte had afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zeggen:
Op zaterdag 2 juli 2005 had ik met de vriendin van verdachte afgesproken om samen boodschappen te gaan doen voor het verjaardagsfeestje van de dochter van verdachte. Deze was 25 juni jarig geweest en dat zou op 2 juli gevierd worden. Ik was iets over tienen op de [a-straat] ten huize van verdachte, waar [betrokkene 2] al was met de dochter van verdachte.
Ik zag daar door een kier in de deur van de slaapkamer dat er iemand in bed lag, die door [betrokkene 2] werd wakker gemaakt. Volgens mij was dat verdachte, maar ik heb hem alleen van opzij gezien. We hebben toen koffie gedronken en zijn boodschappen gaan doen en waren een half uur tot drie kwartier daarna weer terug op de [a-straat]. Toen was de verdachte inmiddels op en aangekleed. We zijn daar nog even gebleven en toen met z'n allen, [betrokkene 2], verdachte, de dochter en ikzelf, naar Best vertrokken.
Het feestje zou gehouden worden in Best bij [A]. We zijn tussen half twaalf en kwart voor twaalf vertrokken en waren daar voor twaalven. Er waren daar ook nog andere kennissen en familieleden met kinderen, ongeveer twintig personen in totaal.
Op uw vraag om de namen van die familieleden en kennissen te noemen, zeg ik u dat ik niet snap waarom dat nodig is. Het gaat toch om de tijdstippen? Omdat u mij nogmaals vraagt om de namen en u mij mededeelt dat ik verplicht ben om te antwoorden, kan ik u zeggen dat er verder aanwezig waren:
- [betrokkene 3], wonende te [woonplaats] aan de [b-straat 1]
- [betrokkene 4], wonende te [woonplaats] aan de [c-straat], nummer onbekend
- [betrokkene 5] (fonetisch), wonende te [woonplaats] aan de [d-straat], ik denk nummer [1]
- [betrokkene 6], wonende te [woonplaats], adres onbekend, maar ik kan er zo naar toe rijden.
Het feestje werd betaald door [betrokkene 2] en volgens mij zijn er toen ook foto's gemaakt. Ik weet zeker dat dit op 2 juli 2005 was, omdat ik op de dag tevoren, 1 juli 2005, de sleutels van mijn nieuwe huis in Eindhoven heb gekregen. Ik weet dat de dochter van verdachte op 25 juni jarig is; waarom het feestje een week later werd gevierd weet ik niet.
Anderhalve week geleden heeft de vriendin van verdachte, [betrokkene 2], met mij hierover gesproken.
2. Het door mr. P. van Hilten, officier van justitie in het arrondissement Roermond, op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van aanhouding ter zake verdenking meineed d.d. 30 oktober 2007, (pagina 11 PV Politie), voor zover inhoudende, als relaas van de officier van justitie, zakelijk weergegeven:
Op 30 oktober 2007 heb ik aangehouden [verdachte] als verdacht van het misdrijf omschreven in artikel 207 van het Wetboek van Strafrecht, gepleegd tijdens het onderzoek in de zaak van het Openbaar Ministerie tegen [betrokkene 1].
3. De verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 23 juli 2009, voor zover inhoudende:
Ter terechtzitting van de rechtbank in Roermond op 30 oktober 2007 heb ik in de zaak tegen mijn broer [betrokkene 1] als getuige de verklaring afgelegd zoals is opgenomen in de tenlastelegging. Deze verklaring houdt onder meer in dat [betrokkene 1] op 2 juli 2005 in de ochtend in zijn woning in Eindhoven was, vervolgens is meegegaan naar het verjaardagsfeest van zijn dochter in Best en dat hij die middag daar is gebleven. Omdat de rechter tot driemaal toe vroeg of ik het wel zeker wist, was ik er niet meer zeker van dat dat feestje op 2 juli 2005 was gehouden.
Mijn schoonzus, [betrokkene 2], heeft mij gevraagd of ik mee naar de terechtzitting van mijn broer ging om te verklaren. [Betrokkene 2] heeft me gevraagd of ik nog wist wanneer het feestje van de dochter van [betrokkene 2] en mijn broer [betrokkene 1] was geweest. Ik wist niet meer zeker wanneer het was.
4. Het door [verbalisant 1], hoofdagent van politie, en [verbalisant 2], brigadier van politie, op ambtseed opgemaakte proces verbaal van verhoor d.d. 31 oktober 2007, nummer PL2321/07-141653 (pagina's 18 (vier) PV Politie), voor zover inhoudende als verklaring van [verdachte], zakelijk weergegeven:
[Betrokkene 2] heeft mij gevraagd om te getuigen in de rechtszaak tegen [betrokkene 1] dat het feestje op 2 juli was geweest. Ik heb toen gezegd dat ik dat wel wilde doen.
[Betrokkene 2] vroeg mij te zeggen dat [betrokkene 1] op 2 juli [het hof begrijpt: 2005] ook op het feestje van haar dochter was geweest in [A]. [Betrokkene 2] zei toen tegen mij dat [betrokkene 1] dan een mindere straf zou krijgen.
Ik weet wat een alibi is. Dat is vertellen dat iemand op een tijdstip ergens is geweest en nergens anders is geweest. Ik heb de verklaring gisteren voor de rechter getekend en daarmee ging ik akkoord met wat er in stond. Ik had echter al spijt toen ik tekende.
Toen de rechter mij vroeg of ik zeker was over de datum was ik niet meer zeker. Het feestje is er wel geweest, maar ik weet niet op welke datum."
2.2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering voorts nog het volgende overwogen:
"De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het haar ten laste gelegde. Daartoe is aangevoerd dat verdachte zich niet bewust was van de onjuistheid van haar verklaring en derhalve geen opzet had op het afleggen van een verklaring in strijd met de waarheid.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
1. Verdachte heeft op 30 oktober 2007 voor de rechtbank Roermond als getuige in de zaak tegen haar broer [betrokkene 1], die werd verdacht van een poging tot diefstal met geweld (een gewapende roofoverval) in de gemeente Venlo op 2 juli 2005, een verklaring afgelegd inhoudende dat [betrokkene 1] op 2 juli 2005 in de ochtend in zijn woning in Eindhoven was en vervolgens is meegegaan naar het verjaardagsfeest van zijn dochter in Best, waar hij die middag heeft verbleven.
2. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij, ook toen zij onder ede ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer bij de Arrondissementsrechtbank te Roermond werd gehoord, niet zeker wist of het betreffende verjaardagsfeestje op 2 juli 2005 had plaatsgevonden.
3. Verdachte heeft bovendien op 31 oktober 2007 bij de politie verklaard dat zij werd benaderd door de vriendin van [betrokkene 1], [betrokkene 2], die haar vroeg om ter terechtzitting van de rechtbank te Roermond op 30 oktober 2007 te zeggen dat [betrokkene 1] op 2 juli (het hof begrijpt: 2005) ook op het feestje van de dochter van [betrokkene 2] en [betrokkene 1] was geweest. [Betrokkene 2] zei daarbij tegen haar dat [betrokkene 1] dan minder straf zou krijgen.
Op grond van het hiervoor onder 1 tot en met 3 gestelde, in onderling verband en samenhang gezien, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het opzet had op het afleggen van een verklaring in strijd met de waarheid. Het hof verwerpt derhalve het verweer."
2.3. De Hoge Raad verstaat 's Hofs bewijsvoering aldus dat het onder 1 als bewijsmiddel vermelde "proces-verbaal terechtzitting verdenking meineed" van 30 oktober 2007 inhoudt:
a. als verklaring van de griffier van de Rechtbank:
dat de verdachte
"als getuige in de zaak tegen [betrokkene 1], nadat zij op de wijze bij de wet bepaald in handen van de voorzitter de belofte had afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zeggen"
heeft verklaard als volgt.
b. als die verklaring van de verdachte:
"Op zaterdag 2 juli 2005 had ik met de vriendin van verdachte afgesproken om samen boodschappen te gaan doen voor het verjaardagsfeestje van de dochter van verdachte. Deze was 25 juni jarig geweest en dat zou op 2 juli gevierd worden. Ik was iets over tienen op de [a-straat] ten huize van verdachte, waar [betrokkene 2] al was met de dochter van verdachte. (...)"
2.4. Hieruit volgt dat de stelling dat de bewezenverklaring uitsluitend steunt op verklaringen van de verdachte, feitelijke grondslag mist, zodat de klacht niet tot cassatie kan leiden.
3. Slotsom
De Advocaat-Generaal heeft wegens gegrondbevinding van voormelde klacht geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak. Hij heeft zich niet uitgelaten over de overige voorgestelde klachten. De Hoge Raad is van oordeel dat hij daartoe alsnog in de gelegenheid behoort te worden gesteld. Met het oog daarop dient de zaak naar de rolzitting te worden verwezen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwijst de zaak naar de rolzitting van 14 februari 2012;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 7 februari 2012.