ECLI:NL:HR:2012:BU6103

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/00097
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
  • Y. Buruma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wederrechtelijke toe-eigening van geldbedragen door middel van rituele bewerking en wisseltruc

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 januari 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1982 en woonachtig te Leeuwarden, was beschuldigd van diefstal in de zin van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. De feiten betroffen een serie van oplichtingen waarbij de verdachte zich voordeed als helderziende en zijn slachtoffers overhaalde om grote geldbedragen aan hem te geven onder het voorwendsel dat deze ritueel gewassen moesten worden. De aangevers, die emotioneel kwetsbaar waren, gaven de verdachte geld in de veronderstelling dat zij het terug zouden krijgen. Echter, na het ritueel bleken de potten of enveloppen waarin het geld was geplaatst leeg te zijn. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte de geldbedragen wederrechtelijk heeft toegeëigend door middel van een wisseltruc. De Hoge Raad heeft de bewezenverklaring van de diefstal bevestigd, maar heeft de opgelegde gevangenisstraf verminderd vanwege overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij het omgaan met emotioneel kwetsbare personen en de gevolgen van misbruik van vertrouwen.

Uitspraak

31 januari 2012
Strafkamer
nr. S 10/00097
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 14 oktober 2009, nummer 24/001941-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] in het jaar 1982, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.P. Snorn, advocaat te Heerenveen, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1. Overeenkomstig de tenlastelegging heeft het Hof ten laste van de verdachte bewezen verklaard dat:
"hij in de periode van l juli 2004 tot en met 26 maart 2007, in Nederland, meermalen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen telkens een hoeveelheid geld, toebehorende aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] en [betrokkene 5]."
2.2.1. Deze bewezenverklaring steunt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, op de volgende bewijsvoering:
"I. De verklaring van [betrokkene 1], aangeefster, afgelegd ter terechtzitting van het hof van 30 september 2009, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat [verdachte] rituelen uitvoerde en dat mijn geld daarbij wegraakte. U vraagt waarom ik niet direct in de potten heb gekeken om te controleren of mijn geld daar wel in zat. Dat mocht niet en ik durfde het niet. Ik was emotioneel zwak. Als ik niet deed wat hij zei, zouden de geesten ingrijpen. Ik zou dan blind worden of doodgaan.
Op een gegeven moment ben ik ongehoorzaam geweest aan de geesten. Ik had een vakantie geboekt en ik had geen geld meer. Toen heb ik de potten opengemaakt. Er zat niets in.
U vraagt mij het ritueel met de potten te beschrijven. Het geld dat ik aan [verdachte] gaf, waste hij eerst in een teiltje. Dan deed hij het in een lege pot Completa, die hij sloot met de deksel en afplakte met tape. De pot ging daarna in een plastic zak met een touwtje eromheen. Ik kreeg de plastic zak met de pot mee naar huis. Het geld zou daarmee gezuiverd en gereinigd zijn. Ik zat erbij en keek ernaar. Ik denk dat dezelfde pot al voor mij klaar stond, maar dan zonder geld. Hij moet de potten verwisseld hebben. Dat is vier keer gebeurd.
U vraagt mij of ik ervan uitging dat ik het geld zou terugkrijgen, toen ik het aan hem gaf. Ja, natuurlijk ging ik daarvan uit. Anders had ik het niet gegeven. [Verdachte] zei ook dat het geld mijn eigendom was en zou blijven.
U vraagt mij hoeveel van mijn geld in de potten is gegaan. De eerste keer € 47.000,-. De tweede keer, een week later, € 52.000,-. Ik stribbelde tegen, maar hij werkte op mijn gemoed. Toen is het nog twee keer gebeurd. Alles bij elkaar is er twee ton van mij in de potten gegaan. Hij verzekerde mij dat ik de bedragen zou terugkrijgen. Ze zouden gewoon mijn eigendom blijven.
U vraagt mij of [verdachte] hier vanmiddag in de zittingszaal aanwezig is. (Noot griffier: de getuige kijkt achterom naar de verdachte). Ja, [verdachte] zit achter mij.
I A. Een door [verbalisant 1], hoofdagent van politie, politie Fryslân, Leeuwarden Team 07, op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal d.d. 22 september 2006, nummer 2006082307-1, opgenomen op pagina 98 van het proces-verbaal met nummer 2006082307-DEF-PV-VD01, op ambtseed respectievelijk ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 2], brigadier, en [verbalisant 3], hoofdagent van politie Fryslân, Recherche Unit 01, en gesloten op 10 mei 2007, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van [betrokkene 1], aangeefster, afgelegd op 23 augustus 2006:
Ik doe aangifte. Het feit is gepleegd in de periode van 1 december 2005 tot 23 augustus 2006.
In een buurtkrantje zag ik een advertentie van iemand die zich uitgaf voor helderziende. Er stond een 058-nummer bij. De man noemde zich [verdachte]. Ik maakte een afspraak bij hem thuis. Ook volgende afspraken waren bij hem thuis.
II. Schriftelijke stukken, te weten kopieën van rekeningafschriften van de Postbank, betreffende de rekening van aangeefster [betrokkene 1], opgenomen op de pagina's 110 tot en met 113 van het onder I A genoemde proces-verbaal, waaruit blijkt dat:
- zij op 12 december 2005 een bedrag van € 50.000,- van haar kapitaalrekening heeft overgeboekt naar haar rekening-courant bij de Postbank, welk bedrag zij op 15 december 2005 heeft opgenomen;
- zij op 20 december 2005 een bedrag van € 52.000,- van haar kapitaalrekening (hier genoemd 'loyaalrekening') heeft overgeboekt naar haar rekening-courant bij de Postbank, welk bedrag zij op 22 december 2005 heeft opgenomen;
- zij op 30 maart 2006, op 31 maart 2006, tweemaal op 3 april 2006, op 4 april 2006 en op 5 april 2006 een bedrag van telkens € 12.500,- van haar kapitaalrekening (hier genoemd 'loyaalrekening') heeft overgeboekt naar haar rekening-courant bij de Postbank, waarna zij op 5 april 2006 een bedrag van € 50.000,- heeft opgenomen;
- zij op 6 april 2006 en 10 april 2006 een bedrag van telkens € 12.500,- van haar kapitaalrekening (hier genoemd 'loyaalrekening') heeft overgeboekt naar haar rekening-courant bij de Postbank en op 11 april 2006 een bedrag van € 10.000,-, waarna zij op 13 april 2006 een bedrag van € 52.000,- heeft opgenomen;
III. De verklaring van [betrokkene 2], aangeefster, afgelegd ter terechtzitting van het hof van 30 september 2009, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op een gegeven moment is [verdachte] mij bij thuis geweest. De geesten hadden hem via een briefje opgegeven dat ik € 49.000,- moest geven. Dat was toen mijn leeftijd, 49 jaar. Ik had dat bedrag niet. Ik kon wel € 15.000,- ophoesten.
[Verdachte] heeft het geld bij mij thuis gewassen met water dat hij zelf had meegebracht.
Hij morste daarbij, zodat ik even naar de keuken ben geweest om een doekje te halen. Ik ben daarbij dus de kamer uitgegaan. Hij is toen alleen met het geld geweest. Hij had ook een pot bij zich en tape. De pot ging in de kast. Ik mocht er niet aankomen, anders zou ik blind worden.
Op een gegeven moment moest hij naar familie in Afrika. Hij kwam niet meer boven water. Ik kon hem ook telefonisch niet te pakken krijgen. Toen heb ik de pot opengemaakt. Dat moet in augustus 2005 geweest zijn. Er zat geen cent in. Ik schrok vreselijk. Ik voelde mij heel erg beduveld. Het is absoluut zeker dat hij daar verantwoordelijk voor is. Hij moet de potten verwisseld hebben, toen ik de kamer uit was. Toen ik het geld aan hem overhandigde, ging ik ervan uit dat het geld van mij
was en bleef. Dat zei hij ook uitdrukkelijk.
III A. Een door [verbalisant 3], hoofdagent van politie, politie Fryslân, Leeuwarden Team 07, op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal d.d. 1 februari 2007, nummer 2005085616-1, opgenomen op pagina 115 van het onder I A genoemde proces-verbaal, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van [betrokkene 2], aangeefster:
Ik doe aangifte. Het feit is gepleegd in de periode van 30 mei 2005 tot 22 juni 2005 op het adres [a-straat 1] te Leeuwarden.
IV. Een door [verbalisant 4], buitengewoon opsporingsambtenaar van politie, aktenummer 6001339, Team Wald en Wetter, politie Fryslân, Leeuwarden Team 07, op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal d.d. 1 februari 2007, nummer 2007002780-2, opgenomen op de pagina's 122 tot en met 126 van het onder I A genoemde proces-verbaal, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van [betrokkene 3], aangever:
Tussen 1 november 2006 en 3 januari 2007 werd op de b-straat 1] in de gemeente Grou het feit gepleegd.
(...) Bij de vierde afspraak vertelt [verdachte] mij dat het mis was gegaan met de eerder gegeven adviezen en medicijnen, omdat ik verkeerde geesten bij me had. Hij kon me wel helpen, maar dat ging me € 1.500 euro kosten. Hij wreef met zijn hand over een papier en zag dat het goed ging komen. Ik had niet zoveel geld, maar wilde toch doorgaan. Gelukkig heb ik een goede vriend die me wel geld wilde lenen. De rest heb ik zelf betaald. Bij het vijfde consult op 29 december 2006, moest ik de 1.500 euro in een lege pot doen, zo'n pot waar oploskoffie in zit. In die pot zat vloeistof. Het geld ging er opgevouwen in keukenpapier in. Ik kreeg een soort laken over me heen en had de pot tussen mijn benen geklemd. Ik voelde dat hij de pot daar weghaalde. Ik moest de pot in een plastic zak doen en thuis in de kast zetten. Ik mocht er beslist niet in kijken. Toch kon ik mezelf niet bedwingen en op 30 december 2006 heb ik toch in de pot gekeken. Tot mijn grote schrik was al het geld weg. Ik ben die avond om 21.00 uur naar [verdachte] gegaan. Hij schrok toen hij me zag. Hij vertelde me dat de geesten kwaad op mij waren omdat ik toch in de pot had gekeken en dat het geld daarom weg was.
V. Een door [verbalisant 2], brigadier, en [verbalisant 3], hoofdagent van politie Fryslân, recherche unit 1, Noord en Midden Fryslân, op ambtseed respectievelijk ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal d.d. 3 april 2007, nummer 2007038230-1, opgenomen op de pagina's 232 tot en met 238 van het onder I A genoemde proces-verbaal, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van [betrokkene 4], aangever:
Ik wil hierbij aangifte doen van een feit, gepleegd door een man van wie ik de naam niet weet, maar hij woont op het adres [a-straat 1] te Leeuwarden. Dit was in de periode van 24 februari 2007 tot 3 april 2007. Op 24 februari 2007 ben ik naar Leeuwarden gegaan en in de woning van [verdachte] geweest. Ook verdere afspraken met [verdachte] waren telkens in Leeuwarden. Ik hoor van u dat deze persoon zich [verdachte] noemt. Ik zal in mijn aangifte verder wel spreken over [verdachte].
(...) Op 27 februari 2007 kreeg ik twee enveloppen van [verdachte]. [Verdachte] vertelde mij dat er in één enveloppe twee blanke papieren zaten en dat de andere enveloppe leeg was. In die lege enveloppe moest ik 5.000 euro doen. Die 5.000 euro was geld dat ik moest betalen om van mijn hoofdpijn af te komen. Ik moest die enveloppe met 5.000 euro boven op de enveloppe met de twee witte papieren onder mijn hoofdkussen leggen. Na zeven dagen moest ik weer bij hem komen en de twee enveloppen, één met de witte papieren en één met de 5.000 euro aan hem overhandigen. Wij hebben een afspraak gemaakt voor 11 maart 2007 om 16.00 uur. Ik zou hem dan de enveloppen overhandigen. Binnen in de woning heb ik [verdachte] de twee enveloppen overhandigd. Ik zag dat [verdachte] een enveloppe opende en de inhoud eruit haalde. De andere mocht ik van [verdachte] niet zien. Ik ben bezig geweest om meer geld voor [verdachte] bij elkaar te halen. Ik werd gebeld door de politie en hoorde dat [verdachte] was aangehouden. Ik kon me toen niet inhouden en ik wilde naar het huis van [verdachte] om het geld bij [verdachte] weg te halen.
Nadere bewijsoverweging
Uit bewijsmiddel V blijkt dat aangever verdachte geld ter beschikking heeft gesteld zonder de eigendomsrechten daarop prijs te geven. Aldus heeft verdachte het geld van aangever weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening.
(...)
XVIII. Een door [verbalisant 3] en [verbalisant 2], brigadier, beiden hoofdagent van politie Fryslân, recherche unit 1, Noord en Midden Fryslân, op ambtsbelofte respectievelijk ambtseed opgemaakt proces-verbaal d.d. 26 maart 2007, 27 maart 2007, 28 maart 2007 en 3 mei 2007, nummer 2006082307, opgenomen op de hieronder nader aangeduide paginanummers van het onder I A genoemde proces-verbaal, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van [verdachte], wonende te Leeuwarden, [a-straat 1], verdachte:
(pag. 370) Ik heb een relatie met [betrokkene 6] die ik ook wel [betrokkene 6] noem.
(pag. 372) Ik heb een vrachtauto en die Golf (het hof begrijpt: een Volkswagen Touareg) geëxporteerd naar Afrika.
(pag. 376) Vraag: Een klant van u die in Leeuwaarden woont, de zaak van [betrokkene 1]. Zij is sinds december 2005 met u in contact gekomen.
Antwoord: Ja, ik ken haar; zij kwam bij mij, dat zij relatieproblemen heeft. Maar ook geestelijke problemen, toen heb ik medicijnen gemaakt.
(pag. 377) Vraag: Gaan we even naar een andere aangever, dat is [betrokkene 2] uit Hindeloopen, kent u deze mevrouw?
Antwoord: Ja, zij had een relatieprobleem, ik heb haar product, medicijn zeg maar, gegeven voor haar probleem.
(pag. 383) Vraag: Geld wassen, hoe gaat dat?
Antwoord: Ik doe medicijn in bord, en doe geld daarin en wassen het geld door het medicijn en doet het geld in pot; daarna doe ik een gedeelte van het medicijn in de pot met geld en de rest in een flesje wat ik aan de klanten meegeef.
Vraag: Wat moeten ze met de inhoud van het flesje doen?
Antwoord: Mee wassen.
Vraag: Wat moeten ze met de pot doen?
Antwoord: Ze nemen mee.
Vraag: Wat voor instructie krijgen de mensen mee als ze de pot mee naar huis nemen?
Antwoord: Dat zij zich moeten wassen met het product en als dat op is dat zij het geld moeten gebruiken. Het geld mag de klant gebruiken nadat de inhoud van de fles op is.
Vraag: Wat gebeurt er als de mensen de pot eerder open maken?
Antwoord: In het algemeen is het niet veilig.
(pag. 388) Ik heb geld gestuurd naar [betrokkene 6] in Guinee.
(pag. 454) [Betrokkene 3], hij kwam met relatieproblemen, toen heb ik product voor hem geregeld.
(pag. 456) [Betrokkene 4], hij is geweest voor relatieproblemen, ik heb toen medicijnen geregeld, daarna moest hij 5.000 euro regelen om te wassen.
[Betrokkene 5], ja, deze man is ook bij mij geweest, ik heb medicijn voor hem geregeld."
Nadere bewijsoverweging
Uit de bewijsmiddelen maakt het hof op dat de verdachte (telkens) de volgende modus operandi heeft gehanteerd. Nadat de verdachte zijn slachtoffers had weten over te halen om geld mee te nemen, diende dat geld een soort rituele bewerking te ondergaan. Deze vond plaats in aanwezigheid van het slachtoffer. Het geld werd daartoe voor de ogen van het slachtoffer in een pot of enveloppe gedaan. Vervolgens werd de pot of enveloppe gesloten, waardoor het geld niet langer zichtbaar was. Na een wisseltruc kreeg het slachtoffer een soortgelijke pot of enveloppe mee naar huis, evenwel zonder het geld. Dat aan het slachtoffer toebehorende geld had de verdachte inmiddels met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening tijdens de sessie weggenomen."
2.2.2. Het Hof heeft in het bestreden arrest voorts het volgende overwogen:
"Aan verdachte is primair ten laste gelegd dat hij, door middel van één of meerdere oplichtingsmiddelen, een dertiental in de tenlastelegging nader genoemde aangevers met het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling heeft bewogen tot de afgifte van geld. Bij de beoordeling van dit deel van de tenlastelegging heeft het hof het navolgende overwogen.
Uit de stukken en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht leidt het hof af dat verdachte zichzelf beschouwt als helderziende en medium. Hij stelt van huis uit over spirituele gaven en genezende krachten te beschikken en in contact te staan met "de geesten". In die hoedanigheid bood (en biedt) verdachte zijn diensten aan door middel van acquisitie in een huis-aan-huisblad dat in Leeuwarden en omstreken wordt verspreid. In de betreffende advertenties stelt hij eenieder die leed aan psychische en lichamelijke aandoeningen van uiteenlopende aard in korte tijd daarvan te kunnen bevrijden en roept hij op tot het maken van een afspraak voor een consult.
(...)
Voorts verzocht verdachte (een deel van) zijn cliënten - meermalen en indringend - geldbedragen mee te nemen. De aan hem overhandigde bankbiljetten "waste" hij vervolgens in hun bijzijn in een teiltje, waarna hij deze deponeerde in een pot dan wel deze in een pot liet deponeren. De betreffende cliënten kregen de met tape omwikkelde en afgesloten potten, althans ogenschijnlijk diezelfde potten, met de door hen daarin aanwezig veronderstelde geldbedragen, vervolgens mee naar huis met de uitdrukkelijke instructie - op straffe van ziekte en dood - deze niet te openen dan met toestemming en in aanwezigheid van verdachte. Voorts verzekerde verdachte de aangevers dat het geld hun eigendom was en zou blijven. Verdachte stelde zich bij dit alles te laten leiden door hetgeen de geesten hem doorgaven over de specifieke noden van de betreffende persoon. Deze berichtgeving voorzag volgens zijn verklaringen ook in nadere en kennelijk dwingende aanduidingen betreffende de (aanzienlijke) hoogte van de geldbedragen.
(...)
Uit de verklaringen van de aangevers, afgelegd ten overstaan van verbalisanten en, meer specifiek, uit de door de aangevers [betrokkene 1 en 2] ter terechtzitting van het hof van 30 september 2009 afgelegde verklaringen blijkt, dat verdachte telkenmale de garantie heeft gegeven dat het door hen meegebrachte geld te allen tijde in hun beschikkingsmacht zou blijven en voorts dat aangevers, zonder die garantie, het geld niet beschikbaar gesteld zouden hebben. De betreffende aangevers hebben op een zeker moment, na gestaag groeiende argwaan, hun potten respectievelijk enveloppe eigener beweging geopend. Deze bleken leeg te zijn dan wel enkel papier te bevatten. Aangeefster [betrokkene 1], die de beschikking had over een erfenis, heeft volgens haar verklaring op deze wijze € 204.000,- verloren. Bij de andere aangevers met wie dit ritueel was uitgevoerd, varieerden de bedragen van € 1.500,- tot € 15.000,-.
(...)
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich de door aangevers meegebrachte gelden wederrechtelijk heeft toege-eigend. Het hof heeft daarbij gelet op de onafhankelijk van elkaar afgelegde, consistente, gedetailleerde en - mede om die reden - betrouwbaar te achten verklaringen van de betreffende aangevers, de door verdachte telkens gehanteerde modus operandi, de tapgesprekken, waaruit blijkt dat verdachte over aanzienlijke en niet met zijn bijstandsuitkering en reguliere inkomsten als helderziende te rijmen bedragen kon beschikken en, daarmee samenhangend, zijn uitgavenpatroon. Uit het dossier blijkt onder meer dat verdachte zich heeft voorzien van onroerend goed in zijn land van herkomst en tevens van voertuigen, die een aanzienlijke waarde vertegenwoordigen. Voorts blijkt uit de zich in het dossier bevindende bankafschriften dat er door aangevers opnamen zijn gedaan en leningen zijn aangegaan, waarvan de bedragen corresponderen met hun verklaringen over de naar verdachte meegenomen en aan hem overhandigde geldbedragen.
Verdachte ontkent slechts het bewezen verklaarde te hebben begaan, een proceshouding die hem rechtens toekomt. Dit brengt evenwel mee dat hij heeft nagelaten enige aannemelijke verklaring voor dan wel weerlegging van het vorenstaande te geven, terwijl dat - gelet op alle verklaringen, op zichzelf en in onderlinge samenhang bezien - naar het oordeel van het hof in de rede zou liggen. Wat de feitelijke gang van zaken betreft acht het hof bewezen dat verdachte het geld van de aangevers [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] (tijdens het ritueel met de potten) en van de aangevers [betrokkene 4 en 5] (tijdens het ritueel) met de enveloppen heeft gestolen.
Het vorenstaande in aanmerking nemende, acht het hof de primair ten laste gelegde oplichting niet bewezen, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. Het hof acht evenwel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte - zoals subsidiair ten laste is gelegd - zich de door na te noemen aangevers slechts voor uitvoering van een ritueel en niet voor afgifte aan verdachte bestemde gelden wederrechtelijk heeft toegeëigend."
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel behelst allereerst de klacht dat het Hof een onjuiste uitleg heeft gegeven aan art. 310 Sr, althans de bewezenverklaring ontoereikend heeft gemotiveerd.
3.2. Blijkens 's Hofs vaststellingen heeft de verdachte zich de geldbedragen die de in de bewezenverklaring genoemde personen hem in het kader van een rituele bewerking van dat geld hadden overhandigd, door middel van een wisseltruc met potten onderscheidenlijk enveloppen wederrechtelijk toegeëigend. Het oordeel van het Hof dat de verdachte aldus handelend die geldbedragen heeft weggenomen, geeft niet blijk van een onjuiste uitleg van die in de tenlastelegging gebezigde, aan art. 310 Sr ontleende term. Dat oordeel is toereikend gemotiveerd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de aangevers het geld niet ter beschikking hebben gesteld aan de verdachte om er als heer en meester over te beschikken en voorts dat de verdachte de aangevers had verzekerd dat "het geld hun eigendom was en zou blijven". In zoverre faalt het middel.
3.3. Het middel behelst voorts de klacht dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte wat betreft het in de bewezenverklaring bedoelde geld van [betrokkene 4] heeft gehandeld met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening.
3.4. Blijkens de hiervoor onder 2.2.1 weergegeven nadere bewijsoverweging heeft het Hof uit de als bewijsmiddel V tot het bewijs gebezigde verklaring van [betrokkene 4] afgeleid dat hij de verdachte geld ter beschikking heeft gesteld zonder de eigendomsrechten daarop prijs te geven. Op grond daarvan heeft het Hof geoordeeld dat de verdachte het geld van [betrokkene 4] heeft weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. De aldus door het Hof aan de verklaring van [betrokkene 4] gegeven uitleg is - mede gelet op de inhoud van de overige bewijsmiddelen en de omstandigheid dat niet blijkt dat te dien aanzien verweer is gevoerd - ook zonder nadere motivering, niet onbegrijpelijk. Voor verdere toetsing is in cassatie geen plaats.
3.5. Het middel faalt.
4. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beoordeling van het derde middel
5.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
5.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van achttien maanden.
6. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze zeventien maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 31 januari 2012.