E. Forensisch technisch onderzoek en sporenonderzoek door het NFI (Nederlands Forensisch Instituut)
14. Op 6 maart 2009 omstreeks 16:00 uur wordt een eerste forensisch technisch sporenonderzoek ingesteld in en rondom het pand aan de [a-straat 1] te Den Haag. De betreffende verbalisanten verklaren dat zij zien dat het een zeer schone en geordende woning is, maar dat de slaapkamer, de werkkamer en de woonkamer waren doorzocht. Tijdens een forensisch technisch onderzoek op 8 maart 2009 zien de betreffende verbalisanten in de slaapkamer dat enkele lades openstaan. In de werkkamer zien zij dat enkele deuren en lades van de daar aanwezige kastjes openstaan, dat op de vloer diverse papieren bescheiden waaronder bankafschriften op naam van het slachtoffer liggen, dat daar diverse goederen waaronder geldkistjes liggen en dat op diverse goederen bloeddruppels en vegen en op bloed gelijkende druppels/vegen zitten (onder meer op lade bureau, geldkistje en zwart-wit gekleurde handtas). In de woonkamer zien zij dat enkele deuren en lades van kastjes open staan en dat op de vloer diverse papieren liggen. De verbalisanten concluderen dat tussen papieren en persoonlijke bescheiden van het slachtoffer in de woon- en werkkamer, gericht gezocht was, alsmede dat overdracht van bloed heeft plaatsgevonden op diverse plaatsen en goederen in de woning, die in verband kunnen worden gebracht met het gericht zoeken in de woning.
15. In de woning van het slachtoffer worden onder andere de volgende sporen veiliggesteld:
Bloedmonster werkkamer, bovenrand bureaulade (dicht), AAAR8124NL;
DNA-bemonstering (bloed TB pos), binnenzijde zwart mapje met pasjes ed. in handtas, AAAT7925NL;
DNA-bemonstering (bloed TB pos), handschoenen in handtas, AAAT7931NL;
DNA-bemonstering slaapkamer, ritssluiting + rits zwarte toilettas, AAAZ1987NL;
DNA-bemonstering (bloed TB pos), binnenzijde roze notitieboekje uit handtas, AAAT7922NL;
Zwart/witte handtas werkkamer, 1e rechter linnenkast, bovenzijde liggedeelte, AAAR8111NL;
Bloedmonster werkkamer, buitenzijde deur 1e rechter linnenkast, boven slot, AAAR8120NL;
Bloedmonster werkkamer, rechter deurknop, 2e rechter linnenkast, AAAZ5278NL.
16. Het Nederlands forensisch Instituut heeft de bovengenoemde bemonsteringen onderzocht en het navolgende geconcludeerd:
AAAR8124NL, AAAT7925NL en AAAT7931NL
Bij deze bemonsteringen is sprake van een DNA-mengprofiel dat van het slachtoffer [slachtoffer] en de verdachte [verdachte] kan zijn. Van het celmateriaal in deze bemonsteringen zijn DNA-mengprofielen verkregen met daarin de DNA-kenmerken van tenminste twee (vrouwelijke) personen. Er zijn in deze DNA-mengprofielen geen aanwijzingen verkregen voor de aanwezigheid van DNA van meer dan twee personen. Het DNA-profiel van het slachtoffer matcht met deze DNA-mengprofielen. Dit betekent dat het slachtoffer [slachtoffer] één van de celdonoren van het celmateriaal in deze bemonsteringen kan zijn. Onder de aanname dat het slachtoffer [slachtoffer] daadwerkelijk één van de celdonoren van het celmateriaal in deze bemonsteringen is, is het DNA-profiel van de tweede celdonor afgeleid. Het DNA-profiel van de verdachte [verdachte] matcht met dit afgeleide DNA-profiel. Dit betekent dat deze bemonsteringen celmateriaal bevatten dat afkomstig kan zijn van het slachtoffer [slachtoffer], en eveneens celmateriaal bevatten dat afkomstig kan zijn van de verdachte [verdachte]. De berekende frequentie van het afgeleide DNA-profiel van de tweede celdonor van het celmateriaal in deze bemonsteringen is kleiner dan één op één miljard. Ofwel, de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen vrouw matcht met deze afgeleide DNA-profielen is kleiner dan één op één miljard.
AAAZ1987NL
Bij deze bemonstering (met bloed) is sprake van een LCN DNA-mengprofiel dat afkomstig kan zijn van het slachtoffer [slachtoffer] en de verdachte [verdachte]. Van het DNA in de bemonstering [AAAZ1987NL] van de ritssluiting en de rits is een DNA-mengprofiel verkregen dat DNA-kenmerken bevat van twee vrouwelijke personen. Er zijn in dit DNA-mengprofiel geen aanwijzingen verkregen op de aanwezigheid van DNA van meer dan twee personen. Het DNA-profiel van het slachtoffer [slachtoffer] matcht met dit DNA-mengprofiel. Dit betekent dat het slachtoffer [slachtoffer] één van de celdonoren van het celmateriaal in deze bemonstering kan zijn. Het DNA-profiel van de verdachte [verdachte] matcht eveneens met dit DNA-mengprofiel. Dit betekent dat de verdachte [verdachte] de tweede celdonor van het celmateriaal in deze bemonstering kan zijn. Voor het vaststellen van de wetenschappelijke bewijswaarde van de gevonden match tussen het DNA-mengprofiel van DNA in de bemonstering [AAAZ1987NL] van de ritssluiting en de rits en het DNA-profiel van de verdachte [verdachte] zijn, onder de aanname dat het slachtoffer [slachtoffer] daadwerkelijk één van de celdonoren van het celmateriaal in deze bemonstering is, de volgende twee hypotheses beschouwd:
Hypothese I: 'Het verkregen DNA-mengprofiel wordt verklaard door een mengsel van DNA van het slachtoffer [slachtoffer] en de verdachte [verdachte]'
Hypothese II: 'Het verkregen DNA-mengprofiel wordt verklaard door een mengsel van DNA van het slachtoffer [slachtoffer] en een willekeurig gekozen persoon'.
De verkregen resultaten van het DNA-onderzoek zijn onder hypothese I meer dan één miljard maal waarschijnlijker dan onder hypothese II.
AAAT7922NL
Het DNA-profiel van het bloed in de bemonstering [AAAT7922NL#1] (bemonstering met bloed van de binnenzijde van een notitieboekje uit een handtas) is vergeleken met het DNA-profiel van de verdachte. Er is sprake van een match tussen het DNA-profiel van het bloed in deze bemonstering en het DNA-profiel van de verdachte. Het celmateriaal in deze bemonstering kan van de verdachte [verdachte] afkomstig zijn. De berekende frequentie van het DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
AAAR8111NL
De binnen- en buitenzijde van de tas zijn onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Hierbij zijn meerdere bloedsporen aangetroffen aan de buiten- en binnenzijde. Een selectie van de waargenomen bloedsporen is bemonsterd voor DNA-onderzoek. Een van de bemonsteringen is veiliggesteld als AAAR8111NL#04, een bloedspoor aan de binnenzijde van het grote vak van de tas. Het celmateriaal in deze bemonstering kan afkomstig zijn van verdachte [verdachte] (DNA-hoofdprofiel) en het slachtoffer [slachtoffer] (DNA-nevenkenmerken). De berekende frequentie van het hoofdprofiel is kleiner dan één op één miljard. Van het DNA in de bemonstering is een DNA-mengprofiel verkregen dat DNA-kenmerken bevat van tenminste twee personen. Uit het DNA-mengprofiel is een DNA-hoofdprofiel afgeleid van een vrouw wier celmateriaal prominent in de bemonstering aanwezig is. Daarnaast zijn uit het DNA-mengprofiel DNA-kenmerken van de andere persoon afgeleid (wiens celmateriaal minder prominent in de bemonstering aanwezig is). De combinatie van deze afgeleide DNA-kenmerken is het DNA-nevenprofiel. Het DNA-profiel van de verdachte [verdachte] matcht met het DNA-hoofdprofiel. Het DNA-profiel van het slachtoffer [slachtoffer] matcht met het DNA-nevenprofiel. Dit betekent dat de bemonstering een relatief grote hoeveelheid celmateriaal bevat die afkomstig kan zijn van de verdachte [verdachte] en eveneens een relatief kleine hoeveelheid celmateriaal bevat die afkomstig kan zijn van het slachtoffer [slachtoffer].
AAAR8120NL
De bemonstering is onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Hierbij is bloed aangetroffen. De bemonstering is veiliggesteld als AAAR8120NL#01, bemonstering 1e rechter linnenkast boven slot. Het celmateriaal in de bemonstering kan van het slachtoffer [slachtoffer] (DNA-hoofdprofiel) en verdachte [verdachte] (DNA-nevenprofiel) afkomstig zijn. De berekende frequentie van de DNA-profielen is kleiner dan één op één miljard. Van het DNA in de bemonstering is een DNA-mengprofiel verkregen dat DNA-kenmerken bevat van tenminste twee personen. Uit het DNA-mengprofiel is een DNA-hoofdprofiel afgeleid van een vrouw wier celmateriaal prominent in de bemonstering aanwezig is. Daarnaast zijn uit het DNA-mengprofiel DNA-kenmerken van de andere persoon afgeleid (wiens celmateriaal minder prominent in de bemonstering aanwezig is). De combinatie van deze afgeleide DNA-kenmerken is het DNA-nevenprofiel. Het DNA-profiel van het slachtoffer [slachtoffer] matcht met het DNA-hoofdprofiel. Het DNA-profiel van de verdachte [verdachte] matcht met het DNA-nevenprofiel. Dit betekent dat de bemonstering een relatief grote hoeveelheid celmateriaal bevat die afkomstig kan zijn van het slachtoffer [slachtoffer] en eveneens een relatief kleine hoeveelheid celmateriaal die afkomstig kan zijn van de verdachte [verdachte].
AAAZ5278NL
De bemonstering is onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Hierbij is bloed aangetroffen. De bemonstering is veiliggesteld als AAAZ5278NL#01, bemonstering rechter deurknop 2e rechter linnenkast. Het celmateriaal in de bemonstering kan afkomstig zijn van het slachtoffer [slachtoffer] en verdachte [verdachte]. Van het DNA in de bemonstering is een DNA-mengprofiel verkregen dat DNA-kenmerken bevat van twee vrouwelijke personen. Er zijn in dit DNA-mengprofiel geen aanwijzingen verkregen op de aanwezigheid van DNA van meer dan twee personen. Het DNA-profiel van het slachtoffer [slachtoffer] matcht met dit DNA-mengprofiel. Dit betekent dat het slachtoffer [slachtoffer] één van de celdonoren van het celmateriaal in deze bemonsteringen kan zijn. Het DNA-profiel van de verdachte [verdachte] matcht eveneens met dit DNA-mengprofiel. Dit betekent dat de verdachte [verdachte] de tweede celdonor van het celmateriaal in deze bemonstering kan zijn. Voor het vaststellen van de wetenschappelijke bewijswaarde van de gevonden match tussen het DNA-mengprofiel van het DNA in de bemonstering en het DNA-profiel van de verdachte [verdachte] zijn, onder de aanname dat het slachtoffer [slachtoffer] daadwerkelijk één van de celdonoren van het celmateriaal in deze bemonstering is, de volgende twee hypotheses beschouwd:
Hypothese I: 'Het verkregen DNA-mengprofiel wordt verklaard door een mengsel van DNA van het slachtoffer [slachtoffer] en de verdachte [verdachte]'
Hypothese II: 'Het verkregen DNA-mengprofiel wordt verklaard door een mengsel van DNA van het slachtoffer [slachtoffer] en een willekeurig gekozen persoon'. De verkregen resultaten van het DNA-onderzoek zijn onder hypothese I meer dan één miljard maal waarschijnlijker dan onder hypothese II.
17. De raadsheer-commissaris bij dit hof heeft op 29 november 2010 schriftelijk een bloedspoorpatroondeskundige van het NFI benoemd en verzocht onder meer de volgende vraag te beantwoorden: "hoe waarschijnlijk is het dat bloed van het slachtoffer terecht is gekomen op de/het kleding/lichaam van de dader(s) en zo ja, op welke plaatsen op het lichaam?" Voorts heeft de raadsheer-commissaris aangegeven dat de deskundige ook uit eigen beweging punten aan de orde kan stellen.
De deskundige van het NFI heeft ten aanzien hiervan onder andere het volgende gerapporteerd:
Bij herhaaldelijk steken, zoals in de onderhavige zaak, kunnen ook handen van de dader(s) bebloed raken met bloed van het slachtoffer. Ook kan men zichzelf verwonden tijdens het toebrengen van steekletsel. Opgemerkt dient te worden dat van enkele bemonsteringen bloed uit de werk- en slaapkamer DNA-(meng)profielen zijn verkregen die matchen met de DNA-profielen van het slachtoffer en de verdachte. Bovendien matchen de DNA-(hoofd)profielen van twee bemonsteringen bloed AAAT7922NL#1 (binnenzijde notitieboekje handtas) en AAAR8111NL#04 (zwart wit bebloede tas) met het DNA-profiel van de verdachte. Dit sporenbeeld past in een scenario dat de verdachte zowel gewond was als met bloed van het slachtoffer gecontamineerd was en vervolgens bloedsporen heeft achtergelaten.
Tussenconclusie
18. Het hof constateert op grond van het bovenstaande dat bij zeven van de acht hierboven vermelde, in de woning van het slachtoffer veiliggestelde sporen, sprake is van een DNA-mengprofiel dat zowel met het DNA-profiel van het slachtoffer als met dat van de verdachte matcht. Voorts is bij één bemonstering (binnenzijde roze notitieboekje uit handtas) sprake van een match tussen het DNA-profiel van het bloed in deze bemonstering en het DNA-profiel van de verdachte. Het hof stelt vast dat alle genoemde DNA-(meng)profielen afkomstig zijn van sporen waarin zich bloed bevindt.
Ten aanzien van de bemonsteringen waarbij DNA-mengprofielen zijn verkregen, is niet vast te stellen van wie het zich daarin bevindende bloed afkomstig is. Het kan daarbij gaan om bloed + bloed of bloed + celmateriaal, terwijl met de huidige stand van de wetenschap niet is vast te stellen van welke van die twee situaties sprake is. Gelet daarop en gezien de sporen waarbij steeds sprake is van een match tussen het betreffende DNA-mengprofiel en het DNA-profiel van de verdachte, concludeert het hof dat het bij deze DNA-mengprofielen in alle gevallen mede gaat om celmateriaal of bloed van de verdachte.
Ten aanzien van de bemonstering van de binnenzijde van het notitieboekje gaat het hof er - nu het niet gaat om een mengprofiel en ook gelet op de door het NFI berekende frequentie van het betreffende DNA-profiel - van uit dat dit het bloed van de verdachte betreft.
Het hof heeft stilgestaan bij de vraag of de genoemde sporen eerder dan op 6 maart 2009 kunnen zijn achtergelaten, bijvoorbeeld bij eerdere schoonmaakactiviteiten door de verdachte in de jaren daarvóór, zoals de verdachte stelt. Deze mogelijkheid wordt als niet aannemelijk terzijde gesteld. Daarbij neemt het hof de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking (in onderling verband en samenhang bezien):
1. De veelheid aangetroffen sporen van de verdachte, op verschillende goederen, waarbij steeds (ook) sprake is van bloed;
2. Het feit dat veel van deze sporen werden aangetroffen op - ook in het kader van reguliere (schoonmaak)-werkzaamheden bij het slachtoffer - niet voor de hand liggende plaatsen. Zo bevonden drie van de sporen zich respectievelijk aan de binnenzijde van een roze notitieboekje uit een handtas (bloed verdachte), aan de binnenzijde van een zwart mapje in een handtas en op handschoenen in een handtas. Niet aannemelijk is dat de verdachte dergelijke persoonlijke zaken in het kader van schoonmaakwerkzaamheden, dan wel in het kader van een sociaal bezoek aan het slachtoffer, heeft aangeraakt;
3. Het feit dat op diverse goederen (onder meer op lade bureau, geldkistje en zwart wit gekleurde handtas) zichtbaar bloeddruppels en vegen en op bloed gelijkende druppels/vegen zaten in combinatie met de omstandigheid dat de woning van het slachtoffer zeer regelmatig werd schoongemaakt en dat de woning een zeer schone en geordende woning was. Niet aannemelijk is dat die goederen op 6 maart 2009 niet inmiddels zouden zijn schoongemaakt. Dat de verdachte bij haar bezoek op 5 maart 2009 - zoals zij verklaart - haar sporen zou hebben achtergelaten, is daarbij onaannemelijk, reeds omdat de verdachte verklaart dat zij op 5 maart 2009 naar het slachtoffer ging om te kijken hoe het met haar was en niet dat zij toen de voorwerpen waarop haar sporen werden aangetroffen, heeft aangeraakt. Reeds op 24 maart 2009 heeft zij tegenover de politie verklaard dat zij op 5 maart 2009 alleen in de woonkamer, de hal en het toilet is geweest en ook dat zij zeker weet dat zij toen niet heeft gebloed.
4. De door de verdachte genoemde schoonmaakwerkzaamheden zouden volgens haar hebben plaatsgevonden naar aanleiding van een verbouwing bij het slachtoffer in februari 2009. [Getuige 2] heeft echter verklaard dat zij de desbetreffende schoonmaakwerkzaamheden heeft verricht en dat het slachtoffer het haar wel had verteld, als de verdachte daarbij zou hebben geholpen.
Het hof concludeert gelet op het vorenstaande dat alle genoemde aangetroffen sporen delictgerelateerd zijn en derhalve niet eerder dan op 6 maart 2009 - door directe dan wel indirecte overdracht - zijn achtergelaten. Het hof vindt steun voor dit oordeel in de (in r.o. 17 vermelde) overweging van de bloedspoorpatroondeskundige, waaruit het hof afleidt dat het sporenbeeld past in een scenario dat de verdachte zowel gewond was als met bloed van het slachtoffer gecontamineerd was en vervolgens (bloed)sporen heeft achtergelaten.