ECLI:NL:HR:2012:BU6059

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/00611 A
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring in hoger beroep en verontschuldigbare termijnoverschrijding in Antilliaanse strafzaak

In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, betreft het een niet-ontvankelijkverklaring in hoger beroep van een verdachte in een strafzaak. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaren door het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao. De raadsman van de verdachte had op de laatste dag van de appeltermijn een verzoek tot transport naar de griffie gedaan om hoger beroep in te stellen, maar dit verzoek werd niet ingewilligd. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet verontschuldigbaar was. De omstandigheden van de zaak, waaronder het feit dat het voor advocaten bekend is dat er in het huis van bewaring in Curaçao geen mogelijkheid is om hoger beroep in te stellen, maken dat de verdachte niet in staat was om tijdig hoger beroep aan te tekenen. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en verwijst de zaak terug naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba voor herbehandeling. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de toegang tot rechtsmiddelen voor gedetineerden en de noodzaak om rekening te houden met bijzondere omstandigheden die een termijnoverschrijding kunnen verontschuldigbaar maken.

Uitspraak

31 januari 2012
Strafkamer
nr. S 11/00611 A
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 18 november 2010, nummer H 154/2010, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986, wonende op [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot verwijzing van de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof de verdachte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep op gronden die deze beslissing niet kunnen dragen.
2.2. Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep en daaromtrent het volgende overwogen:
"Verdachte is bij vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, d.d. 18 augustus 2010, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaren, met aftrek van voorarrest.
De raadsman van verdachte, mr. Koendjbiharie die voor mr. J.J. Oedjaghir occupeerde, heeft bij akte van 2 september 2010 tegen voormeld vonnis hoger beroep aangetekend. De (wnd) procureur-generaal, mr. A.C. van der Schans, heeft tot niet-ontvankelijkheid van het beroep geconcludeerd.
De wet bepaalt in welke gevallen tegen een rechterlijke uitspraak een rechtsmiddel kan worden ingesteld en binnen welke termijn dit kan geschieden; die termijnen zijn van openbare orde. Overschrijding van de appeltermijn door de verdachte betekent in de regel dat hij niet in het appel kan worden ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn. Daarbij kan bijv. worden gedacht aan vóór het verstrijken van de beroepstermijn verstrekte informatie waardoor bij de verdachte of diens raadsman de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat de beroepstermijn nog niet is aangevangen dan wel op een later tijdstip aanvangt dan uit de wettelijke regeling voortvloeit (vgl. HR 4 mei 2004, LJN AO5706, NJ 2004, 462).
Veronderstellenderwijs uitgaande van hetgeen de verdachte heeft gesteld wordt het onderhavige geval hierdoor gekenmerkt dat de verdachte rechtskundige bijstand heeft genoten, dat de verdachte met zijn raadsman bij de uitspraak aanwezig is geweest, dat de verdachte en zijn raadsman terstond na de uitspraak hebben overlegd over en besloten tot het instellen van hoger beroep en dat de raadsman de verdachte heeft geadviseerd om nog dezelfde dag, voordat hij zou worden teruggebracht naar het huis van bewaring, ter griffie hoger beroep in te stellen. De verdediging heeft niet kunnen uitleggen waarom dat niet inderdaad nog dezelfde dag door hetzij de verdachte hetzij de raadsman is gebeurd. De raadsman heeft vervolgens pas op de laatste dag van de termijn met de verdachte contact opgenomen en toen begrepen dat de verdachte geen hoger beroep had ingesteld en dat een verzoek van de verdachte aan de gevangenisdirectie om op die dag alsnog vanuit het huis van bewaring naar de griffie te worden getransporteerd om hoger beroep in te stellen, niet zou zijn ingewilligd. Eerst de volgende dag heeft (een kantoorgenoot van) de raadsman van de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het is een voor advocaten bekend gegeven dat in het huis van bewaring in Curaçao geen mogelijkheid bestaat tot het instellen van hoger beroep, dat gedetineerde verdachten daartoe dus naar de griffie dienen te worden getransporteerd en dat aan verzoeken daartoe door gedetineerden niet op elk door hen gewenst moment direct gevolg kan worden gegeven. Nu voor de verdachte en diens raadsman aanstonds duidelijk was dat hoger beroep gewenst was, heeft de raadsman niets in de weg gestaan om daartoe onmiddellijk over te gaan of in ieder geval ruim voor het verstrijken van de appeltermijn te controleren of de verdachte daartoe daadwerkelijk was overgegaan. Dat de verdachte en de raadsman bekort zijn in de mogelijkheden om (telefonisch) contact met elkaar te hebben is niet gebleken. Dat een op het laatste moment gedaan verzoek tot transport naar de griffie niet is ingewilligd maakt, gelet op voornoemde omstandigheden en de mogelijkheid voor de raadsman om tot op de laatste dag ter griffie hoger beroep in te stellen, de termijnoverschrijding niet verontschuldigbaar."
2.3. Bij de beoordeling van het middel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
- art. 437 SvNA (oud):
"1. Het hoger beroep moet worden ingesteld:
a. indien de dagvaarding om ter terechtzitting te verschijnen de verdachte in persoon is betekend of de verdachte ter terechtzitting is verschenen, binnen veertien dagen na de einduitspraak;
b. in andere gevallen, uiterlijk veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan, waaruit voortvloeit dat het vonnis de verdachte bekend is.
2. Is in het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, het onderzoek op de terechtzitting voor onbepaalde tijd geschorst en de oproeping om op de nadere terechtzitting te verschijnen niet aan de verdachte in persoon betekend, dan kan, behoudens het geval dat de verdachte alsnog op de nadere zitting is verschenen, het hoger beroep worden ingesteld uiterlijk veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan, waaruit voortvloeit dat het vonnis de verdachte bekend is."
- art. 448 SvNA (oud):
"1. Is degene die een rechtsmiddel wenst aan te wenden ingesloten in een huis van bewaring, gevangenis, of een andere inrichting dan kan hij de rechtsmiddelen bedoeld in artikel 445 ook aanwenden door middel van een schriftelijke verklaring, die hij doet toekomen aan het hoofd van de inrichting.
2. Het hoofd van de inrichting doet deze verklaring onverwijld inschrijven in een daarvoor bestemd register en zendt haar vervolgens toe aan de griffie van het gerecht door of bij hetwelk de beslissing is gegeven onder kennisgeving van de datum van inschrijving in het register. Als dag waarop het rechtsmiddel is aangewend, geldt de dag van inschrijving van de verklaring in het register.
3. De Minister van Justitie bepaalt het model van het register en kan omtrent het bijhouden daarvan nadere regels geven. Het register kan door de belanghebbenden worden ingezien.
4. De verklaring wordt na ontvangst op de griffie bij de processtukken gevoegd. Van het aanwenden van het rechtsmiddel wordt dadelijk aantekening gedaan in het op de griffie berustend register, bedoeld in artikel 447, derde lid."
2.4. Een overschrijding van de voor het instellen van hoger beroep gestelde termijn betekent dat de verdachte niet in het hoger beroep kan worden ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend dan niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen omstandigheden welke de overschrijding van die termijn verontschuldigbaar doen zijn.
2.5. Het oordeel van het Hof komt erop neer dat nu het een voor advocaten bekend gegeven is dat in het huis van bewaring in Curaçao geen mogelijkheid bestaat tot het instellen van hoger beroep en aan verzoeken van gedetineerden om hoger beroep te kunnen instellen ter griffie van het gerecht dat de bestreden beslissing heeft gegeven niet op elk door hen gewenst moment gevolg kan worden gegeven, de omstandigheid dat een door de verdachte op de laatste dag van de appeltermijn gedaan verzoek tot transport naar de griffie niet is ingewilligd, de termijnoverschrijding niet verontschuldigbaar maakt. In aanmerking genomen dat voor de verdachte de mogelijkheid heeft ontbroken om op de voet van art. 448 SvNA (oud) het door hem gewenste rechtsmiddel aan te wenden door een schriftelijke verklaring te doen toekomen aan het hoofd van de inrichting, dus op een door de verdachte te kiezen moment, is 's Hofs oordeel niet zonder meer begrijpelijk.
2.6. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
verwijst de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 31 januari 2012.