ECLI:NL:HR:2012:BU5737

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/00417
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep inzake beroepsaansprakelijkheid en bewijslastverdeling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 februari 2012 uitspraak gedaan in een cassatieberoep dat was ingesteld door [eiser] tegen [verweerder] c.s. Het beroep was gericht tegen een arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 19 oktober 2010 was gewezen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank 's-Gravenhage van 21 september 2005 en 1 november 2006, die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak. De kern van het geschil betreft beroepsaansprakelijkheid, waarbij de bewijslastverdeling en het causale verband aan de orde zijn, zoals geregeld in artikel 6:98 van het Burgerlijk Wetboek.

De advocaat van [eiser], mr. M.J. van Basten Batenburg, heeft de zaak toegelicht, terwijl mr. K.G.W. van Oven de belangen van [verweerder] c.s. behartigde. De Advocaat-Generaal J. Spier heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft de klachten die in de middelen zijn aangevoerd, niet gegrond bevonden. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zoals vereist door artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het cassatieberoep verworpen en [eiser] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 5.965,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken door vice-president W.A.M. van Schendel, en is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in het kader van beroepsaansprakelijkheid en de bijbehorende bewijslastverdeling.

Uitspraak

10 februari 2012
Eerste Kamer
11/00417
RM/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. M.J. van Basten Batenburg,
t e g e n
1. [Verweerster 1],
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [Verweerder 2],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. K.G.W. van Oven.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerder] c.s.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 226445/04.2659 van de rechtbank 's-Gravenhage van 21 september 2005 en 1 november 2006;
b. het arrest in de zaak 105.005.958/01 (C07/00093) van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 19 oktober 2010.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat en voor [verweerder] c.s. door mr. W.H. van Hemel, advocaat te Amsterdam.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van het middel
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] c.s. begroot op € 5.965,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.A. Streefkerk en M.A. Loth, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president W.A.M. van Schendel op 10 februari 2012.