ECLI:NL:HR:2012:BU5737
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep inzake beroepsaansprakelijkheid en bewijslastverdeling
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 februari 2012 uitspraak gedaan in een cassatieberoep dat was ingesteld door [eiser] tegen [verweerder] c.s. Het beroep was gericht tegen een arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 19 oktober 2010 was gewezen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank 's-Gravenhage van 21 september 2005 en 1 november 2006, die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak. De kern van het geschil betreft beroepsaansprakelijkheid, waarbij de bewijslastverdeling en het causale verband aan de orde zijn, zoals geregeld in artikel 6:98 van het Burgerlijk Wetboek.
De advocaat van [eiser], mr. M.J. van Basten Batenburg, heeft de zaak toegelicht, terwijl mr. K.G.W. van Oven de belangen van [verweerder] c.s. behartigde. De Advocaat-Generaal J. Spier heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft de klachten die in de middelen zijn aangevoerd, niet gegrond bevonden. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zoals vereist door artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het cassatieberoep verworpen en [eiser] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 5.965,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken door vice-president W.A.M. van Schendel, en is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in het kader van beroepsaansprakelijkheid en de bijbehorende bewijslastverdeling.