ECLI:NL:HR:2012:BU5236

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/04028
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • H.A.G. Splinter-van Kan
  • Y. Buruma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafmotivering en cassatie in strafzaak met meerdere tenlasteleggingen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 januari 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder door de Rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden voor meerdere strafbare feiten, waaronder gekwalificeerde diefstal en bedreiging. Het Hof had de strafmotivering in overeenstemming met artikel 359, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) gegeven, waarbij het de redenen voor de opgelegde straf had uiteengezet. De Hoge Raad oordeelde dat de motivering van het Hof niet onbegrijpelijk was en toereikend gemotiveerd. De Hoge Raad nam daarbij in aanmerking dat het Hof had erkend dat de helingen niet minder strafwaardig waren dan de gekwalificeerde diefstallen die door de Rechtbank waren bewezen.

De verdachte had beroep in cassatie ingesteld, waarbij zijn raadsman middelen van cassatie had voorgesteld. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak ten aanzien van de strafoplegging. De Hoge Raad oordeelde echter dat de strafmotivering van het Hof voldoende was en dat het beroep voor het overige werd verworpen. Wel werd vastgesteld dat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 48 maanden naar 46 maanden.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige strafmotivering door de lagere rechters en de noodzaak om de redelijke termijn in acht te nemen in het strafproces. De zaak illustreert ook de rol van de Hoge Raad als hoogste rechter in het waarborgen van rechtsbescherming en het handhaven van de rechtsstaat.

Uitspraak

31 januari 2012
Strafkamer
nr. S 10/04028
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 30 augustus 2010, nummer 23/005416-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. J-L.A.M. le Cocq d'Armandville en mr. E.A. Blok, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak ten aanzien van de strafoplegging en in zoverre tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
1.2. De raadslieden hebben schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat de strafmotivering, gelet op de door de Rechtbank opgelegde en door de Advocaat-Generaal in hoger beroep gevorderde straf, ontoereikend en/of onbegrijpelijk is.
2.2.1. Aan de verdachte is bij inleidende dagvaarding tenlastegelegd:
- 1 primair: gekwalificeerde diefstal, subsidiair: heling;
- 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
- 3 primair: gekwalificeerde wederspannigheid, subsidiair: mishandeling;
- 4: handelen in strijd met art. 26, eerste lid, Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met art. 26, eerste lid, Wet wapens en munitie;
- 5 primair tot en met 20 primair telkens: diefstal door middel van braak, verbreking en/of inklimming, subsidiair telkens: opzetheling.
2.2.2. De Rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het hem onder 5 primair tenlastegelegde en hem ter zake van het onder 1 primair, 2, 3 primair, 4, 5 subsidiair en 6 tot en met 20 telkens primair tenlastegelegde - voor zover hier van belang - veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden.
2.2.3. De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
2.2.4. De Advocaat-Generaal bij het Hof heeft - voor zover hier van belang - gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem onder 1 primair, 2, 3 primair, 4, 5 subsidiair en 6 tot en met 20 telkens primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden.
2.2.5. Het Hof heeft de verdachte vrijgesproken van het hem onder 5 tot en met 20 telkens primair tenlastegelegde en hem ter zake van het onder 1 primair, 2, 3 primair, 4 en 5 tot en met 20 telkens subsidiair tenlastegelegde - voor zover hier van belang - veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden. Het Hof heeft deze strafoplegging als volgt gemotiveerd:
"Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van een woninginbraak en aan het zeer vele malen plegen van opzetheling, waarbij het om een grote hoeveelheid goederen ging. Van opzetheling gaat een criminaliteitsbevorderende werking uit, omdat zij bijdraagt aan het instandhouden van een afzetmarkt voor door misdrijf verkregen goederen. Het hof oordeelt de onderhavige helingen niet minder strafwaardig dan de door de rechtbank bewezen geachte gekwalificeerde diefstallen.
De verdachte heeft zich voorts met geweld verzet tegen een opsporingsambtenaar die in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening werkzaam was en hem daarbij in zijn arm gebeten. Tevens heeft de verdachte de verbalisant bedreigd door te zeggen dat hij hem zou doodschieten.
Ook heeft de verdachte in zijn woning een geladen pistool en een groot aantal bijbehorende kogelpatronen voorhanden gehad.
Blijkens een de verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie van 2 augustus 2010 is de verdachte - die ten tijde van de onderhavige feiten 21 jaar oud was - al vele malen eerder veroordeeld voor het plegen van gekwalificeerde diefstal, heling, mishandeling of bedreiging. Ten tijde van de onderhavige feiten liep nog een proeftijd van een voorwaardelijke veroordeling ter zake van diefstallen, schuldheling en bedreiging.
Het hof deelt geenszins de opvatting van de raadsman dat de bijzondere aandacht voor de verdachte waarvan de politie heeft laten blijken, een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en een beperking van de vrijheid van de verdachte heeft opgeleverd, die aanleiding zou moeten geven tot matiging van de straf. Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden."
2.3. Het Hof heeft in overeenstemming met art. 359, zesde lid, Sv in zijn vorenweergegeven overwegingen in het bijzonder de redenen opgegeven die de opgelegde gevangenisstraf hebben bepaald. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. De Hoge Raad neemt daarbij in aanmerking dat het Hof door te overwegen dat het de onderhavige helingen niet minder strafwaardig oordeelt dan de door de Rechtbank bewezen geachte gekwalificeerde diefstallen, het verschil in bewezenverklaring en kwalificatie van de onder 6 tot en met 20 tenlastegelegde feiten heeft onderkend en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
2.4. Het middel faalt.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2. Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 48 maanden.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 46 maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 31 januari 2012.