ECLI:NL:HR:2012:BU5236
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Y. Buruma
- Rechtspraak.nl
Strafmotivering en cassatie in strafzaak met meerdere tenlasteleggingen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 januari 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder door de Rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden voor meerdere strafbare feiten, waaronder gekwalificeerde diefstal en bedreiging. Het Hof had de strafmotivering in overeenstemming met artikel 359, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) gegeven, waarbij het de redenen voor de opgelegde straf had uiteengezet. De Hoge Raad oordeelde dat de motivering van het Hof niet onbegrijpelijk was en toereikend gemotiveerd. De Hoge Raad nam daarbij in aanmerking dat het Hof had erkend dat de helingen niet minder strafwaardig waren dan de gekwalificeerde diefstallen die door de Rechtbank waren bewezen.
De verdachte had beroep in cassatie ingesteld, waarbij zijn raadsman middelen van cassatie had voorgesteld. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak ten aanzien van de strafoplegging. De Hoge Raad oordeelde echter dat de strafmotivering van het Hof voldoende was en dat het beroep voor het overige werd verworpen. Wel werd vastgesteld dat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 48 maanden naar 46 maanden.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige strafmotivering door de lagere rechters en de noodzaak om de redelijke termijn in acht te nemen in het strafproces. De zaak illustreert ook de rol van de Hoge Raad als hoogste rechter in het waarborgen van rechtsbescherming en het handhaven van de rechtsstaat.