ECLI:NL:HR:2012:BU4237
Hoge Raad
Vernietiging van de hoogte van het opgelegde bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 11 mei 2009, betreffende een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De betrokkene, geboren in 1972 en wonende te [woonplaats], heeft het cassatieberoep ingesteld via zijn advocaat, mr. H. Sytema. De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft op 17 januari 2012 uitspraak gedaan.
De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van het opgelegde bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De Hoge Raad vermindert het te betalen bedrag tot € 7.200,-. Het beroep wordt voor het overige verworpen. De Hoge Raad oordeelt dat het eerste middel niet tot cassatie kan leiden, omdat het geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling.
Het tweede middel, dat stelt dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden, wordt gegrond bevonden. De Hoge Raad constateert dat er meer dan twee jaren zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, wat leidt tot de conclusie dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit heeft geleid tot de vermindering van de aan de betrokkene opgelegde betalingsverplichting van € 8.000,-.
De Hoge Raad, onder leiding van vice-president A.J.A. van Dorst, heeft de zaak beoordeeld en de beslissing op 17 januari 2012 uitgesproken. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz.