ECLI:NL:HR:2012:BU4235
Hoge Raad
Overschrijding van de redelijke termijn in cassatie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 januari 2012 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De verdachte, geboren in 1972 en woonachtig te [woonplaats], had beroep in cassatie ingesteld via zijn advocaat, mr. H. Sytema. De Advocaat-Generaal, Hofstee, had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar enkel wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden, omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. Meer dan twee jaar waren verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Ondanks deze overschrijding heeft de Hoge Raad besloten dat er geen rechtsgevolg aan deze constatering verbonden hoeft te worden, gezien de opgelegde taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De mate van overschrijding van de redelijke termijn was niet zodanig dat dit aanleiding gaf tot verdere gevolgen.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, en dit arrest is uitgesproken door de vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren M.A. Loth en Y. Buruma, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz.