ECLI:NL:HR:2012:BU4214

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/02660
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • H.A.G. Splinter-van Kan
  • Y. Buruma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek verdachte aanwezig te laten zijn bij het bekijken van videobanden van verhoren

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 januari 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, die gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting 'Rijnmond', had verzocht om aanwezig te zijn bij het bekijken van videobanden van de verhoren van de aangever en een medeverdachte. Het Hof had dit verzoek afgewezen, met als argument dat kennisneming van de videobanden door de verdachte een inbreuk zou maken op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof zijn oordeel niet toereikend had gemotiveerd en dat de belangen van de op de videobanden afgebeelde personen en de belangen van de verdediging niet goed waren afgewogen.

De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere uitspraken en concludeerde dat de videobanden niet zonder meer als processtukken aan het dossier moesten worden toegevoegd. De verdediging heeft recht op kennisneming van stukken die redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor de verdachte, maar dit betekent niet dat de verdachte altijd recht heeft op kennisneming van videobanden. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak voor zover deze betrekking had op de beslissingen over de tenlastelegging en de strafoplegging, en wees de zaak terug naar het Gerechtshof voor herbehandeling.

De uitspraak benadrukt het belang van een goede afweging tussen de privacy van betrokkenen en het recht van de verdediging op kennisneming van bewijsstukken. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige, wat betekent dat de vrijspraak van bepaalde feiten in stand blijft. De zaak illustreert de complexiteit van het strafproces en de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van belangen.

Uitspraak

31 januari 2012
Strafkamer
nr. S 10/02660
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 9 juni 2010, nummer 22/005976-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Rijnmond, locatie De Schie" te Rotterdam.
1. Geding in cassatie
Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de vrijspraak van de feiten 7, 11, 14 en 15 - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft het onder 1 en 2 bewezenverklaarde, de opgelegde gevangenisstraf, de opgelegde terbeschikkingstelling en de onttrekking aan het verkeer, en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt over de afwijzing door het Hof van het verzoek van de raadsman om de verdachte aanwezig te laten zijn bij het bekijken van de videobanden van de verhoren van de aangever en een medeverdachte van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
2.2.1. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 7 oktober 2009 heeft de raadsman aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt onder meer in:
"De verdediging verzoekt voorts om in de gelegenheid te worden gesteld om de videobanden van de verhoren van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] te bekijken, met toestemming voor cliënt om daarbij aanwezig te zijn.
De verdediging geeft op voorhand daarbij aan dat de mogelijkheid bestaat dat na het bezien van deze video's behoefte bestaat aan het verhoor van [betrokkene 1]. Daarbij wordt reeds thans verwezen naar de schijnbare tegenstelling tussen de verklaring van [betrokkene 1] dat zijn ontvoerders gezichtsbedekking droegen (bivakmutsen), en het feit dat de rechtbank heeft aangenomen dat [betrokkene 1] cliënt zou hebben herkend bij de foslo-confrontatie."
2.2.2. Het proces-verbaal van die terechtzitting houdt voorts onder meer het volgende in:
"De advocaat-generaal deelt voorts mede geen bezwaar te hebben tegen het verzoek van de verdediging om op het politiebureau de videobanden van de verhoren van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] te bekijken. De advocaat generaal maakt uit organisatorische overwegingen wel bezwaar om de verdachte bij het bekijken van die videobanden aanwezig te laten zijn.
(...)
Voor wat betreft het bekijken van de videobanden deelt de raadsman mede dat de verdachte het recht heeft om daarbij aanwezig te zijn.
(...)
Voor wat betreft het (voorwaardelijk) verzoek om [betrokkene 1] te horen wijst het Hof dit toe indien de raadsman na het bekijken van de videobanden daartoe een verzoek doet.
Het verzoek van de verdediging de verdachte aanwezig te laten zijn bij het bekijken van de videobanden van de verhoren van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] wijst het hof af, aangezien de verdachte daarop geen recht heeft, nu de videoband geen processtuk betreft en zulks eveneens inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen."
2.3. Indien van een door de politie afgenomen verhoor niet alleen een proces-verbaal, inhoudende een zakelijke weergave van hetgeen tijdens dat verhoor is verklaard, is opgemaakt, maar ook een video-opname is vervaardigd, hetgeen uit de processtukken dient te blijken, brengen beginselen van een behoorlijke procesorde mee dat aan de verdediging de kennisneming van die opname niet mag worden onthouden (vgl. HR 21 oktober 1997, LJN ZD 0832, NJ 1998/133). Dat betekent niet dat zowel de raadsman als de verdachte zonder meer aanspraak hebben op kennisneming van die opname. Bij afweging van de gerechtvaardigde belangen van de op de video-opname afgebeelde persoon enerzijds en de belangen van de verdediging bij kennisneming van die opname anderzijds, kunnen de eerstbedoelde belangen in zoverre zwaarder wegen dat wel de raadsman in de gelegenheid wordt gesteld van die opname kennis te nemen, maar dat dit aan de verdachte niet wordt toegestaan (vgl. HR 7 mei 1996, LJN AB9820, NJ 1996/687).
2.4. Het Hof heeft geoordeeld dat kennisneming van de videobanden door de verdachte inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen. Dat oordeel is niet toereikend gemotiveerd aangezien het Hof in zijn overwegingen geen blijk heeft gegeven de belangen van de op de videobanden opgenomen personen en de belangen van de verdediging te hebben afgewogen.
2.5. Voor zover het Hof aan zijn oordeel dat de verdachte geen recht heeft op kennisneming van de videobanden mede ten grondslag heeft gelegd dat de videobanden geen processtuk betreffen, geeft dat oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
Opmerking verdient in dit verband het volgende.
De omstandigheid dat beginselen van een behoorlijke procesorde meebrengen dat aan de verdediging de kennisneming van video-opnamen niet mag worden onthouden, brengt niet mee dat die opnamen zonder meer als processtuk aan het procesdossier dienen te worden toegevoegd. In het dossier dienen te worden gevoegd stukken die redelijkerwijze van belang kunnen zijn hetzij in voor de verdachte belastende hetzij in voor hem ontlastende zin. Indien de verdediging de betrouwbaarheid of de rechtmatigheid van de verkrijging van ten overstaan van de politie afgelegde verklaringen betwist, behoren door de verdediging aan te duiden gedeelten van de opnamen die deze betwisting zouden kunnen ondersteunen, als redelijkerwijze van belang zijnde stukken in beginsel aan de processtukken te worden toegevoegd.
2.6. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Beoordeling van het tweede en derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de bestreden uitspraak, voor zover aan de het oordeel van de Hoge Raad onderworpen, niet in stand kan blijven, het vierde middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde en de strafoplegging, waaronder begrepen de opgelegde maatregelen;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 31 januari 2012.