ECLI:NL:HR:2012:BU3992

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/00143 P
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • H.A.G. Splinter-van Kan
  • Y. Buruma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over profijtontneming en berekening van wederrechtelijk verkregen voordeel uit drugshandel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 januari 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met zaaknummer 11/00143 P. Het beroep in cassatie was ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 16 december 2009, waarin een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de orde was. De betrokkene, geboren in 1955, had zich schuldig gemaakt aan de handel in softdrugs vanuit coffeeshop [A]. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de woorden "door veroordeelde geschat" in het arrest van het Hof berusten op een kennelijke misslag en dat dit bedoeld was als "door de medeveroordeelde geschat". De Hoge Raad heeft het arrest van het Hof verbeterd en de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van het opgelegde bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De Hoge Raad heeft het te betalen bedrag vastgesteld op € 3.710.000,-.

De Advocaat-Generaal Hofstee had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de hoogte van het opgelegde bedrag en tot verwerping van het beroep voor het overige. De Hoge Raad heeft de berekening van de netto winst uit de verkoop van softdrugs, zoals deze door de medeveroordeelde was verklaard, in aanmerking genomen. De berekening was gebaseerd op de omzet uit de verkoop van softdrugs, die door de medeveroordeelde was geschat op gemiddeld € 18.000,- per dag, met een netto winst van 25% van de omzet.

Daarnaast heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, in de cassatiefase is overschreden, omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. Dit heeft geleid tot een vermindering van de aan de betrokkene opgelegde betalingsverplichting. De overige middelen konden niet tot cassatie leiden, en de Hoge Raad heeft geen grond gevonden voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak.

Uitspraak

31 januari 2012
Strafkamer
nr. S 11/00143 P
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 16 december 2009, nummer 20/002561-03, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[Betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. H.H.M. van Dijk, advocaat te 's-Hertogenbosch, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de hoogte van het opgelegde bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte in zijn arrest heeft overwogen dat de betrokkene heeft verklaard dat de nettowinst uit de verkoop van verdovende middelen wordt geschat op 25% van de omzet, nu de betrokkene zulks nimmer heeft verklaard.
2.2.1. Het Hof heeft in zijn arrest onder het kopje
"1.2 Berekening opbrengst en netto winst uit de handel in softdrugs" onder meer het volgende overwogen:
"Voor wat betreft de berekening van de omzet uit de verkoop van softdrugs vanuit coffeeshop [A] zal het hof uitgaan van de verklaringen die [betrokkene 1] hierover heeft afgelegd.
[Betrokkene 1] heeft dienaangaande verklaard dat hij gedurende geruime tijd dagelijks in coffeeshop [A] softdrugs heeft verkocht en dat daar dagelijks voor ƒ 15.000,- à ƒ 17.000,- werd verkocht, op zaterdagen en Duitse feestdagen voor ƒ 30.000,-. [Betrokkene 1] heeft zijn verklaring ten overstaan van de raadsheer-commissaris gehandhaafd.
Uit de verklaring van de medeveroordeelde blijkt dat de coffeeshop 7 dagen per week geopend was.
Derhalve bedraagt de gemiddelde opbrengst uit de verkoop van softdrugs per week:
6 dagen x (gemiddeld) ƒ 16.000,- + ƒ 30.000,- = ƒ 126.000,-.
De gemiddelde opbrengst per dag bedraagt:
ƒ 126.000,- : 7 = ƒ 18.000,-.
De netto winst is door veroordeelde geschat op 25 % van de omzet en bedraagt derhalve 25 % x ƒ 18.000,- = ƒ 4.500,- per dag.
Uitgaande van een periode van 1.751 dagen bedroeg de netto winst uit de verkoop van softdrugs vanuit de coffeeshop [A]: 1.751 dagen x ƒ 4.500,- = ƒ 7.879.500,-."
2.2.2. Blijkens de aanvulling bewijsmiddelen steunt de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op onder meer een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [medebetrokkene]:
"Naast de handel in kleine hoeveelheden verhandelden wij (hof: [medebetrokkene] en [betrokkene]) ook grotere partijen hash en marihuana.
Hash bracht op DM 3.500 tot DM 4.500,- per kilo. De grammenhandel vond plaats tegen verkoopprijzen van DM 5,- tot DM 7,-.
Marihuana werd verkocht voor DM 7.000 tot DM 8.000 per kilo en voor DM 10,- tot DM 15,- per gram.
We waren zeven dagen per week geopend.
De gelijke mate van handel heeft plaatsgevonden vanaf 1990 tot de dag van mijn aanhouding. Tijdens mijn verblijf in Turkije (hof: van 17-6-1994 tot 10-8-1994; van 20-1-1995 tot 17-2-1995; van 1-3-1995 tot 4-4-1995; van 18-4-1995 tot 5-6-1995; van 7-8-1997 tot 14-8-1997; van 30-9-1997 tot 29-10-1997) ging de handel gewoon door.
De nettowinst na aftrek van alle kosten bedroeg 25% van de omzet."
2.3. Gelet op de onder 2.2.2 weergegeven, tot het bewijs gebezigde verklaring van de medeveroordeelde [medebetrokkene] berust de in 's Hofs overweging opgenomen woorden "door veroordeelde geschat" op een kennelijke misslag en is bedoeld "door de medeveroordeelde geschat". De Hoge Raad leest het arrest met verbetering van deze misslag. Daardoor mist het middel feitelijke grondslag, zodat het niet tot cassatie kan leiden.
3. Beoordeling van het vierde middel
3.1. Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden, omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de betrokkene opgelegde betalingsverplichting van € 3.715.000,-.
4. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van het opgelegde bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
vermindert het te betalen bedrag in die zin dat de hoogte daarvan € 3.710.000,- bedraagt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 31 januari 2012.