17 april 2012
Strafkamer
nr. S 11/00130 E
Hoge Raad der Nederlanden
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, Economische Kamer, van 19 oktober 2010, nummer 20/001617-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], gevestigd te [vestigingsplaats].
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Bewezenverklaring, bewijsvoering en juridisch kader
2.1. Het Hof heeft overeenkomstig de tenlastelegging ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"zij op 8 november 2007 in de gemeente Heerlen een handeling heeft verricht als bedoeld in artikel 2, onder 35, van de EG-verordening betreffende de overbrenging van afvalstoffen, immers heeft zij afvalstoffen, te weten ongeveer 25.000 kg anodeslib, overgebracht van Oostenrijk naar Nederland, met als doel: Hoboken te België, terwijl die overbrenging geschiedde zonder kennisgeving aan alle betrokken bevoegde autoriteiten overeenkomstig genoemde verordening."
2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsvoering die is weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.2 en 3.3.
2.3. Het wettelijk en verdragsrechtelijk kader dat voor de beoordeling van het middel van belang is, is weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.2.
3. Beoordeling van het middel
3.1.1. Het middel klaagt in de eerste plaats over het oordeel van het Hof dat het in de bewezenverklaring bedoelde anodeslib moet worden aangemerkt als een afvalstof in de zin van art. 10.60 Wet milieubeheer in verbinding met art. 2 en 3 EVOA, bij overbrenging waarvan de in art. 3, eerste lid, EVOA bedoelde procedure van voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming in acht moet worden genomen.
3.1.2. Aan de klacht ligt de opvatting ten grondslag dat rubriek A1120 van bijlage VIII van het Verdrag van Bazel (waarnaar in art. 3, eerste lid onder b sub (i), EVOA wordt verwezen) een specifieke uitzondering voor het daarin bedoelde afvalslib bevat voor anodeslib afkomstig van elektrolytische zuiveringssystemen bij de winning en zuivering van koper. Dergelijk anodeslib zou derhalve niet als afvalstof kunnen worden aangemerkt waarvoor de hiervoor bedoelde procedure moet worden gevolgd.
3.1.3. De omstandigheid dat anodeslib van elektrolytische zuiveringssystemen bij elektrolytische koperraffinage en -winning is uitgezonderd van het in rubriek A1120 bedoelde afvalslib, brengt niet zonder meer mee dat dit anodeslib niet als een afvalstof als bedoeld in art. 3, eerste lid onder b sub (i), EVOA kan worden aangemerkt.
3.1.4. Het in dat artikel genoemde verdrag betreft het Verdrag van Bazel van 22 maart 1989 inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan. De considerans bij dit verdrag houdt - in de Nederlandse vertaling - onder meer het volgende in:
"De Partijen bij dit Verdrag
Zich bewust van het risico van schade aan de gezondheid van de mens en het milieu veroorzaakt door gevaarlijke afvalstoffen en andere afvalstoffen en de grensoverschrijdende overbrenging daarvan.
Indachtig de groeiende bedreiging voor de gezondheid van de mens en het milieu die wordt gevormd door de toenemende produktie en complexiteit van gevaarlijke afvalstoffen en andere afvalstoffen en door de grensoverschrijdende overbrenging ervan.
Voorts indachtig dat de gezondheid van de mens en het milieu het meest doeltreffend kunnen worden beschermd tegen de gevaren die deze afvalstoffen opleveren door het terugbrengen van de produktie ervan tot een minimum wat betreft hoeveelheid en/of wat betreft het gevaar dat zij kunnen opleveren.
Ervan overtuigd dat Staten de nodige maatregelen moeten nemen om te verzekeren dat het beheer van gevaarlijke afvalstoffen en andere afvalstoffen, daaronder begrepen de grensoverschrijdende overbrenging en de verwijdering ervan, verenigbaar is met de bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu, ongeacht de plaats van verwijdering, (...)"
In aanmerking genomen het doel en de strekking van het Verdrag van Bazel, te weten een doeltreffende bescherming van het milieu en de menselijke gezondheid, brengt een verdragsconforme uitleg van rubriek A1120 mee dat anodeslib van elektrolytische zuiveringssystemen bij elektrolytische koperraffinage en -winning alleen als uitzondering van het in die rubriek bedoelde afvalslib kan worden aangemerkt, indien daarin geen gevaarlijke afvalstoffen in de zin van art. 1 van dat verdrag voorkomen, waartoe onder meer behoren de in bijlage I bij het verdrag vermelde afvalstoffen die antimoon, arseen of lood als bestanddeel bevatten.
3.2.1. Het middel klaagt voorts dat het Hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, heeft geoordeeld dat het anodeslib niet het karakter van afvalstof had verloren.
3.2.2. Daartoe is in de eerste plaats betoogd dat het Hof bij zijn oordeel ten onrechte niet de "nieuwe Kaderrichtlijn afvalstoffen", te weten Richtlijn nr. 2008/98/EG, heeft betrokken, die op 12 december 2008 in werking is getreden.
3.2.3. De strafrechtelijke aansprakelijkheid wordt in beginsel bepaald door de regelgeving die geldt ten tijde van het plegen van het strafbare feit. Een uitzondering daarop wordt echter gerechtvaardigd ingeval sprake is van een verandering van inzicht van de wetgever omtrent de strafwaardigheid van vóór de wetswijziging begane strafbare feiten (vgl. HR 12 juli 2011, LJN BP6878, NJ 2012/78). De vervanging van de Richtlijn nr. 2006/12/EG betreffende afvalstoffen (PbEG L 114) door de "nieuwe Kaderrichtlijn afvalstoffen" getuigt tegen de achtergrond van de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5.10 weergegeven considerans bij de nieuwe Kaderrichtlijn alsmede in het licht van de onder 5.11 weergegeven wetsgeschiedenis van de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn afvalstoffen, niet van een gewijzigd inzicht van de wetgever omtrent de strafwaardigheid van de vóór de inwerkingtreding van de nieuwe Kaderrichtlijn begane strafbare feiten.
3.2.4. Blijkens de op de klacht gegeven toelichting wordt daartoe voorts betoogd dat 's Hofs oordeel ook tegen de achtergrond van de "oude" Kaderrichtlijn afvalstoffen getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, althans dat dit oordeel ontoereikend is gemotiveerd.
3.2.5. Het Hof heeft ten aanzien van het onderhavige anodeslib vastgesteld dat eerst na de winning van edelmetalen uit het anodeslib sprake is van een nieuw materiaal met eigenschappen die vergelijkbaar zijn met die van het oorspronkelijke materiaal dat kan worden gebruikt voor het oorspronkelijke doel of voor andere doeleinden. Voorts heeft het Hof vastgesteld dat het bewerkingsproces van het onderhavige anodeslib met het elektrolyseproces nog niet was voltooid. Het daarop steunende oordeel van het Hof, dat het onderhavige anodeslib kan worden gekwalificeerd als een afvalstof, getuigt tegen de achtergrond van de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5.13 weergegeven jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen niet van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is. Dat oordeel is voorts toereikend gemotiveerd.
3.2.6. Deze klacht faalt eveneens.
3.3. Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 17 april 2012.