ECLI:NL:HR:2012:BU3973

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/04724
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen bewezenverklaring van witwassen van crimineel geld

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 januari 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in 1960 en woonachtig te [woonplaats], was in cassatie gegaan tegen de bewezenverklaring van het witwassen van crimineel geld. Het Gerechtshof had vastgesteld dat de verdachte in de periode van januari 2003 tot en met december 2003, samen met een ander, geldbedragen had verworven en voorhanden had gehad, terwijl hij wist dat deze afkomstig waren uit misdrijf. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof met voldoende nauwkeurigheid had vermeld dat bepaalde feiten waren ontleend aan de verklaring van de verdachte bij de politie op 5 december 2006. De verdediging had aangevoerd dat de verdachte niet op de hoogte was van de criminele herkomst van het geld, maar het Hof verwierp dit verweer. De Hoge Raad concludeerde dat de klachten van de verdachte niet tot cassatie konden leiden, omdat het Hof de feiten en omstandigheden voldoende had onderbouwd. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de uitspraak van het Gerechtshof.

Uitspraak

3 januari 2012
Strafkamer
nr. 10/04724
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 7 mei 2010, nummer 21/000758-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De raadsvrouwe heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt onder meer dat het Hof niet met voldoende duidelijkheid heeft vermeld aan welk wettig bewijsmiddel een aantal in de "bespreking van verweer" genoemde feiten en omstandigheden is ontleend.
2.2.1. Ten laste van de verdachte heeft het Hof bewezenverklaard dat:
"hij op tijdstippen in de periode van januari 2003 tot en met december 2003, te Ede, Wageningen en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander telkens van voorwerpen te weten:
- geldbedragen (in totaal - ongeveer - een geldbedrag gelegen tussen 24.000 euro en 36.000 euro), de herkomst heeft verhuld, terwijl hij telkens wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, en die voorwerpen telkens heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (...), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte - zakelijk weergegeven -:
Wat algemeen bekend is, is dat hij (het hof begrijpt: [betrokkene 1]) een beetje in de rotzooi handelde, ik bedoel daar wiet mee. Hij is een jaartje compagnon geweest bij ons in Zandvoort. Toen is hij weggegaan in een oud Volvootje. Een jaar later reed hij in de dikste auto's en woonde hij in de mooiste huizen. Waarmee hij dat allemaal verdiend moet hebben is meer een publiek geheim.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal (...), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte - zakelijk weergegeven -:
[Betrokkene 1] is bij [betrokkene 2] geweest om hem te matsen. Wat ik begrepen heb had [betrokkene 1] geld nodig om zijn dagelijkse uitgaven te dekken. Er is toen afgesproken dat [betrokkene 1] zou factureren, een bedrag van € 5.000,00 of € 6.000,00. We zouden dan deze facturen per bank overmaken aan [betrokkene 1]. Dit moest zo omdat [betrokkene 1] wel inkomsten had, maar die kwamen uit het illegale circuit. We hebben afgesproken dat [betrokkene 1] er een deel arbeid voor zou leveren en dat hij ons een deel terug zou betalen.
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (...), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte - zakelijk weergegeven -:
Vraag verbalisant:
[Betrokkene 2] heeft verklaard dat het terugontvangen bedrag van [betrokkene 1] ligt tussen € 24.000,00 en € 36.000,00. Dit geld is tussen u en [betrokkene 2] gedeeld. Bent u het eens met deze verklaring? Met andere woorden: heeft u van [betrokkene 2] van dit geld een totaal bedrag gekregen tussen de € 12.000,00 en € 18.000,00.
Antwoord: "Ja. En dat klopt precies toch?"
4. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (...), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2] - zakelijk weergegeven -:
U vraagt mij naar de financiële achtergronden van [betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1]). Ik ben niet gek. Ik weet natuurlijk net als zoveel anderen in Ede, dat [betrokkene 1] zijn vele geld dat hij heeft niet met hard werken heeft verdiend. Ik ga ervan uit dat [betrokkene 1] zijn geld verdient met softdrugs.
5. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (...), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2] - zakelijk weergegeven -:
[Betrokkene 1] heeft mij in de loop van 2003 benaderd met de vraag of ik hem kon matsen. Hij zat op dat moment om geld verlegen. Het bedrag zal hij nodig hebben gehad voor het verantwoorden van zijn uitgaven. Kort nadat ik met betalingen aan [betrokkene 1] ben begonnen, volgens mij in april/mei 2003, kreeg ik maandelijks van hem tussen de € 2.000,= en € 3.000,= in contanten weer terug. [Verdachte] wist van deze handelswijze af. Hij is mijn compagnon en ik heb alle ontvangen contante betalingen van [betrokkene 1] met hem gedeeld. In totaal zal ik tussen de € 24.000,= en € 36.000,= van [betrokkene 1] hebben teruggekregen."
2.3. Onder het hoofd "Bespreking van verweer" heeft het Hof een gevoerd verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Door de raadsman is aangevoerd dat verdachte niet wist dat de betalingen van [betrokkene 1] feitelijk van misdrijf afkomstig waren. Van (voorwaardelijke) opzet op het witwassen van crimineel drugsgeld was geen sprake. Ook hebben de verdenkingen tegen [betrokkene 1] betrekking op de periode vanaf 2005 terwijl het tenlastegelegde onder 1 betrekking heeft op het jaar 2003. De verklaring van verdachte waarin hij aangeeft dat [betrokkene 1] waarschijnlijk inkomen had afkomstig uit het illegale circuit, is eerst in 2006 afgelegd. Dit is een veronderstelling achteraf en slaat niet op de betalingen waar het hierom gaat. Derhalve dient verdachte te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Het hof verwerpt het verweer.
Verdachte heeft bij de politie op 5 december 2006 verklaard dat hij met [betrokkene 2], zijn medeverdachte, en [betrokkene 1] in 1995 enkele maanden een strandtent heeft geëxploiteerd in Zandvoort. Op het moment dat [betrokkene 1] uit de onderneming stapte reed hij in een oud Volvootje, maar een jaar later reed hij in de dikste auto's en woonde hij in de mooiste huizen, zo heeft verdachte verklaard. Waarmee [betrokkene 1] dat geld allemaal verdiend moet hebben was een publiek geheim, aldus verdachte. Ook heeft verdachte verklaard dat [betrokkene 1] in 2003 bij [betrokkene 2] is geweest met het verzoek hem te matsen. Verdachte had begrepen dat [betrokkene 1] geld nodig had om zijn dagelijkse uitgaven te dekken. Bovendien blijkt uit het onderliggende dossier onder meer dat [betrokkene 1] van eind 2000 tot juni 2002 betrokken was bij een hennepkwekerij in Soest. Gelet op bovenstaande acht het hof niet aannemelijk dat verdachte pas in 2006 wist dat [betrokkene 1] in 2003 zijn geld verdiende met hennephandel."
2.4.1. Blijkens de toelichting op het middel heeft de klacht dat het Hof niet met voldoende mate van nauwkeurigheid het bewijsmiddel of de bewijsmiddelen heeft aangegeven betrekking op de overwegingen van het Hof dat:
a. de verdachte met [betrokkene 2], zijn medeverdachte, en [betrokkene 1] "in 1995" enkele maanden een strandtent heeft geëxploiteerd;
b. "bovendien" uit het "onderliggende dossier" onder meer blijkt dat [betrokkene 1] van eind 2000 tot juni 2002 betrokken was bij een hennepkwekerij.
2.4.2. Wat betreft de onder a) genoemde omstandigheid mist de klacht feitelijke grondslag. Het Hof heeft dienaangaande met voldoende mate van nauwkeurigheid vermeld dat dat gegeven is ontleend aan de verklaring van de verdachte bij de politie op 5 december 2006.
2.4.3. De klacht onder b) kan bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden. De opmerking van het Hof in de bedoelde passage heeft het klaarblijkelijk ten overvloede gemaakt. Te dien aanzien behoefde het Hof dan ook niet het wettige bewijsmiddel aan te geven waaraan het dit, voor de bewezenverklaring niet redengevende, feit heeft ontleend.
2.5. In zoverre faalt het middel.
2.6. Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer B.C. de Savornin Lohman als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 3 januari 2012.