ECLI:NL:HR:2012:BU3773

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/04656
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aftrekbeperkingen omzetbelasting en loon in natura

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 december 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de aftrekbaarheid van omzetbelasting in verband met het verstrekken van mobiele telefoons en spijzen en dranken aan personeel. De belanghebbende, Oracle Nederland B.V., had over het tijdvak van 1 mei 2005 tot en met 31 mei 2005 omzetbelasting voldaan, maar verzocht om teruggaaf. De Inspecteur had dit verzoek afgewezen, waarna de Rechtbank te Haarlem het beroep van de belanghebbende gegrond verklaarde en de Inspecteur gelastte opnieuw uitspraak te doen. Zowel de belanghebbende als de Staatssecretaris van Financiën gingen in hoger beroep bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat prejudiciële vragen stelde aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Dit Hof heeft op 15 april 2010 uitspraak gedaan, waarna het Gerechtshof de eerdere uitspraken vernietigde en een teruggaaf verleende.

De Hoge Raad oordeelde dat de aftrekbeperkingen die gelden voor het uitkeren van loon in natura, zoals het verstrekken van mobiele telefoons en spijzen en dranken aan personeel, geoorloofd zijn onder de Zesde richtlijn. De Hoge Raad handhaafde niet langer zijn eerdere rechtsopvatting uit 2008 en concludeerde dat het rechtszekerheidsbeginsel zich verzet tegen naheffing van omzetbelasting die eerder in aftrek was gebracht. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie van de belanghebbende ongegrond, maar het beroep van de Staatssecretaris gegrond, en verleende een teruggaaf van € 6357 aan de belanghebbende.

Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de aftrekbaarheid van omzetbelasting in situaties waarin personeel spijzen en dranken ontvangt tegen een niet-kostendekkende vergoeding, en voor de voorwaarden waaronder loon in natura kan worden uitgekeerd. De Hoge Raad benadrukte dat de bepalingen van de Zesde richtlijn in dit geval van toepassing zijn en dat de nationale regelgeving hiermee in overeenstemming moet zijn.

Uitspraak

21 december 2012
Nr. 10/04656
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van Oracle Nederland B.V. te Z (hierna: belanghebbende), alsmede het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 16 september 2010, nrs. P07/00782a en 07/00783a, betreffende een op aangifte voldaan bedrag aan omzetbelasting.
1. Het geding in feitelijke instanties
Belanghebbende heeft over het tijdvak 1 mei 2005 tot en met 31 mei 2005 op aangifte een bedrag aan omzetbelasting voldaan. Belanghebbende heeft tegen dit bedrag bezwaar gemaakt en verzocht om teruggaaf, welk verzoek bij uitspraak van de Inspecteur is afgewezen.
De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 06/963) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de Inspecteur gelast opnieuw uitspraak te doen.
Zowel belanghebbende als de Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft het geding geschorst en bij uitspraak van 19 januari 2009, nrs. P07/00782 en 07/00783, LJN BH2334, V-N 2009/16.16, prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Het Hof van Justitie heeft deze vragen beantwoord bij arrest van 15 april 2010, X Holding B.V. en Oracle Nederland B.V., gevoegde zaken C-538/08 en C-33/09, BNB 2010/220.
Het Hof heeft vervolgens de uitspraak van de Rechtbank alsmede die van de Inspecteur vernietigd en een teruggaaf verleend. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De beroepschriften in cassatie zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Belanghebbende en de Staatssecretaris hebben over en weer een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal M.E. van Hilten heeft op 20 oktober 2011 geconcludeerd tot het stellen van prejudiciële vragen.
3. Uitgangspunten in cassatie
3.1. Belanghebbende, ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet), stelt aan haar personeel mobiele telefoons ter beschikking die (mede) voor privédoeleinden worden gebruikt. Het gebruik voor privédoeleinden is ongeveer 19 percent van het totale gebruik. Bij de aangifte omzetbelasting voor het tijdvak mei 2005 heeft belanghebbende het aan dat privégebruik toe te rekenen deel van de haar ter zake van de mobiele telefoons in rekening gebrachte omzetbelasting niet in aftrek gebracht, een en ander volgens het bepaalde in artikel 1, lid 1, aanhef en letter c, van het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 (hierna: het BUA).
3.2. Belanghebbende verstrekt voorts in haar bedrijfskantine aan haar personeel spijzen en dranken tegen een - niet kostendekkende - vergoeding. Bij de hiervoor in 3.1 bedoelde aangifte heeft belanghebbende ter zake van de in dit kader ontvangen vergoedingen van haar personeel omzetbelasting als verschuldigd opgegeven en een deel van de aanschaffingskosten van de spijzen en dranken niet in aftrek gebracht, een en ander volgens het bepaalde in artikel 3 van het BUA.
3.3. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen een gedeelte van het bedrag aan omzetbelasting dat zij voor het tijdvak mei 2005 op aangifte heeft voldaan en verzocht om teruggaaf daarvan, omdat zij zich op het standpunt stelt dat de hiervoor vermelde in het BUA vervatte aftrekbeperkingen in strijd zijn met het bepaalde in de Zesde richtlijn.
4. Beoordeling van het door de Staatssecretaris voorgestelde middel
4.1. Met betrekking tot het geschil over de aftrek van de voor de mobiele telefoons in rekening gebrachte omzetbelasting heeft het Hof geoordeeld dat, voor zover in artikel 1, lid 1, aanhef en letter c, van het BUA de aftrek van omzetbelasting wordt uitgesloten in de gevallen waarin en voor zover de goederen en diensten worden gebezigd voor het aan het personeel van de ondernemer uitkeren van loon in natura dan wel worden gebezigd voor andere persoonlijke doeleinden van dat personeel, die aftrekuitsluiting vanwege het bepaalde in artikel 17, lid 6, van de Zesde richtlijn niet is toegelaten. Daartoe heeft het Hof gewezen op het arrest van de Hoge Raad van 14 november 2008, nr. 43185, LJN BG4322, BNB 2009/38 (hierna: het arrest van 14 november 2008).
4.2. Het middel keert zich tegen het hiervoor in 4.1 weergegeven oordeel van het Hof met het betoog dat uit het hiervoor in onderdeel 1 vermelde arrest van het Hof van Justitie en het arrest van het Hof van Justitie van 23 april 2009, PARAT Automotive Cabrio, C-74/08, V-N 2009/25.18, moet worden afgeleid dat de hiervoor in 4.1 omschreven categorieën van uitgaven - anders dan de Hoge Raad in het arrest van 14 november 2008 heeft geoordeeld - wel voldoende zijn bepaald om de uitsluiting van aftrek als bedoeld in artikel 17, lid 6, van de Zesde richtlijn te rechtvaardigen.
4.3. Belanghebbende stelt aan het personeel mobiele telefoons ter beschikking en staat hun kennelijk toe deze mede voor privédoeleinden te gebruiken. Derhalve is sprake van het uitkeren van loon in natura.
Op grond van de hiervoor in 4.2 vermelde arresten van het Hof van Justitie handhaaft de Hoge Raad niet langer zijn aan het arrest van 14 november 2008 ten grondslag liggende rechtsopvatting dat de in artikel 1, lid 1, letter c, van het BUA begrepen bijzondere categorie "uitkeren van loon in natura" onvoldoende is bepaald. Uit de hiervoor vermelde arresten van het Hof van Justitie leidt de Hoge Raad af dat voor de bepaaldheid van de categorie van uitgaven niet uitsluitend de aard van de goederen van belang is, maar dat ook het doel van de uitgaven in aanmerking kan worden genomen om een categorie van uitgaven af te bakenen. Aangezien het doel "uitkeren van loon in natura" als criterium volstaat om aftrekuitsluiting te beperken tot bepaalde goederen en diensten, kan niet worden geconcludeerd dat in zoverre sprake is van een aftrekuitsluiting die algemeen van toepassing is en op die grond onverenigbaar moet worden geacht met de afwijkingsregeling van artikel 17, lid 6, van de Zesde richtlijn. Het middel slaagt derhalve.
4.4. Opmerking verdient dat het beginsel van rechtszekerheid eraan in de weg staat dat de inspecteur omzetbelasting naheft die in overeenstemming met het arrest van 14 november 2008 in aftrek is gebracht ter zake van goederen en diensten die zijn gebezigd voor het uitkeren van loon in natura indien die uitkering is gedaan vóór het krachtens artikel 19 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen aangewezen tijdvak dat volgt op de dag waarop dit arrest is gewezen.
5. Beoordeling van het door belanghebbende voorgestelde middel
5.1.1. Met betrekking tot de omzetbelasting die in rekening is gebracht ter zake van de aan het personeel verstrekte spijzen en dranken heeft het Hof geoordeeld dat de met ingang van 1 januari 1979 in Nederland tot stand gebrachte wetswijzigingen waarmee voor het verstrekken van spijzen en dranken aan het personeel niet langer een vrijstelling van omzetbelasting gold en met betrekking tot de met omzetbelasting belaste prestatie een aftrekbeperking gold, niet meebrengt dat niet meer werd voldaan aan de voorwaarden voor uitsluiting van het recht op aftrek op de voet van artikel 17, lid 6, van de Zesde richtlijn. Het Hof heeft hiervoor van belang geacht dat al vanaf 1 januari 1969 met betrekking tot het verstrekken van spijzen en dranken aan personeel in verband met de toepassing van vorenbedoelde vrijstelling geen recht op aftrek bestond en dat het recht op aftrek slechts is verruimd. Het Hof heeft daarom verworpen de stelling van belanghebbende dat de wijziging van het regime van vrijgestelde prestaties in belaste prestaties meebrengt dat de aftrekbeperking van artikel 3 van het BUA niet wordt toegelaten door artikel 17, lid 6, van de Zesde richtlijn.
5.1.2. Het Hof heeft voorts verworpen de stelling van belanghebbende dat de invoering met ingang van
1 januari 1980 van het in artikel 3 van het BUA voorziene forfait slechts mogelijk zou zijn geweest wanneer de Raad van de Europese Gemeenschappen aan Nederland een machtiging als bedoeld in artikel 27, lid 1, van de Zesde richtlijn zou hebben verleend.
5.2. Het middel richt zich in de eerste plaats met rechtsklachten tegen het hiervoor in 5.1.1 weergegeven oordeel van het Hof. Het middel betoogt dat niet is voldaan aan de voorwaarde dat de regeling voor het verstrekken van spijzen en dranken een bij de inwerkingtreding van de Zesde richtlijn bestaande aftrekbeperking vormde. Het middel faalt in zoverre. De omstandigheid dat deze regeling vóór 1 januari 1979 niet werd toegepast vanwege een in de wet opgenomen vrijstelling voor verstrekkingen vanuit bedrijfskantines, neemt niet weg dat de op 1 januari 1979 geldende wetgeving in de desbetreffende aftrekuitsluiting voorzag. Bovendien is de regeling vanaf deze datum door de wijziging van de Wet waarbij de vrijstelling is vervallen daadwerkelijk toegepast. Daarmee is voldaan aan het vereiste dat in de aftrekuitsluiting was voorzien in de geldende wetgeving ten tijde van de inwerkingtreding van de Zesde richtlijn.
Evenmin kan gezegd worden dat de wijzigingen van de regeling na 1 januari 1979 meebrengen dat de regeling daardoor niet langer geoorloofd is op grond van artikel 17, lid 6, van de Zesde richtlijn. Deze wijzigingen hebben niet tot gevolg gehad dat de nationale regelgeving verder verwijderd is geraakt van de doelstelling van de richtlijn.
5.3. Het middel richt zich voorts tegen het hiervoor in 5.1.2 weergegeven oordeel van het Hof. Het middel faalt in zoverre eveneens. Aangezien zoals hiervoor in 5.2 is overwogen de aftrekbeperking verenigbaar is met de afwijkingsregeling van artikel 17, lid 6, van de Zesde richtlijn, behoefde Nederland geen machtiging te vragen als bedoeld in artikel 27, lid 1, van de Zesde richtlijn.
6. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond,
verklaart het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof uitsluitend voor zover deze betrekking heeft op de verleende teruggaaf,
verleent een teruggaaf van € 6357.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, E.N. Punt, C.H.W.M. Sterk en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2012.