ECLI:NL:HR:2012:BU3460

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/01327
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijk opzet bij het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door het gooien van een glas

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 januari 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een persoon genaamd [betrokkene 1] door een glas in zijn gezicht te gooien tijdens een ruzie in een discotheek in Breda op 2 augustus 2008. De verdachte stelde dat het glas per ongeluk uit zijn hand was gevlogen terwijl hij een wegwerpgebaar maakte. Het Hof had de verdachte veroordeeld, maar de Hoge Raad oordeelde dat de enkele omstandigheid dat de verdachte opzettelijk een glas in de richting van de ruzie gooide, onvoldoende was om te concluderen dat hij zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat hij zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen aan het slachtoffer. De Hoge Raad herhaalde de overwegingen uit een eerdere uitspraak en concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor het opzet van de verdachte. De uitspraak van het Hof werd vernietigd en de zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

10 januari 2012
Strafkamer
nr. S 10/01327
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 11 maart 2010, nummer 20/002779-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het bewezenverklaarde opzet niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 2 augustus 2008 te Breda ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [betrokkene 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet een glas tegen het gezicht van [betrokkene 1] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Het ambtsedig proces-verbaal van politie Midden en West Brabant, District Breda, Team Breda Zuid West, nr. PL202D/08-210728, d.d. 2 augustus 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1], hoofdagent van politie (p. 20-21 van het proces-verbaal met dossiernr. PL202D/08-010756), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als aangifte van [betrokkene 1]:
Ik doe aangifte van mishandeling en zware mishandeling. Op 2 augustus 2008 tussen 03.15 en 03.25 uur heeft de dader mij opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toegebracht.
Ik was op genoemde dag en tijdstip in [A] te Breda. Mijn maat [betrokkene 2] werd geduwd. Ik zei hierop dat er rustig aan gedaan moest worden. Hierop werd door een gast een glas in mijn gezicht gegooid. Hierdoor heb ik een flinke snee in mijn gezicht. Deze loopt vanaf mijn rechter neusvleugel naar mijn lip.
2. Het ambtsedig proces-verbaal van politie Midden en West Brabant, District Breda, Team Breda Zuid West, nr. PL202D/08-210728, d.d. 2 augustus 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 2], hoofdagent van politie (p. 22-23 van het proces-verbaal met dossiernr. PL202D/08-010756), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 1]:
Ik was samen met een vriend van mij, genaamd [betrokkene 2], in [A] te Breda. [Betrokkene 2] sprak op een gegeven moment een meisje aan dat daarvan niet gediend was. Ik zag dat een vriend van dat meisje naar [betrokkene 2] toe liep. Die jongen begon meteen met [betrokkene 2] verbaal ruzie te maken. Er werd volgens mij ook wat geduwd en getrokken. Ik ben ertussen gesprongen om de boel te sussen. Op dat moment zag ik dat een jongen uit een groepje jongens naar voren stapte. Deze jongen gooide vol een glas in mijn gezicht. Door de klap van het glas in mijn gezicht voelde ik hevige pijn. Ik zat gelijk onder het bloed.
Naar aanleiding daarvan heb ik me laten behandelen in het ziekenhuis. Hier bleek dat mijn gezicht vanaf mijn neus tot mijn lip geheel open lag.
Ik schat dat er een stuk of tien hechtingen in zitten. Daarnaast heeft men nog verschillende materialen en krammen op mijn gezicht gezet om alles bij elkaar te houden.
Op dit moment voel ik nog steeds pijn en ik baal ervan dat ik voor de rest van mijn leven getekend ben.
Door de verwonding in mijn gezicht zat ik helemaal onder het bloed.
3. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een fotokopie van een formulier van het Amphia ziekenhuis te Breda, afdeling Spoedeisende Hulp, d.d. 2 augustus 2008 (bijlage 5B bij het voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -;
[Betrokkene 1]
Datum binnenkomst: 2 augustus 2008, 3:34 uur
(voorlopige) diagnose: glasverwonding
Lichamelijk onderzoek:
forse snijwond
enkele splinters glas
snijwond partieel volledig door lip heen
Behandeling:
verwijderen glas
hechten
1 week traumapoli
4. Het ambtsedig proces-verbaal van politie Midden en West Brabant, District Breda, Team Breda Zuid West, nr. PL202D/08-210728 d.d. 2 augustus 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 2], hoofdagent van politie (p. 25-27 van het proces-verbaal met dossiernr. PL202D/08-210756), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 2]:
Afgelopen nacht (het hof begrijpt: in de nacht van 1 op 2 augustus 2008) was ik samen met [betrokkene 1] (het hof begrijpt: aangever [betrokkene 1]) in café [A] te Breda. Op een gegeven moment zag ik een meisje staan. Dit meisje stond in een groep van drie meisjes en achter hen stond een groepje jongens. Ik was voornemens om met dat meisje te gaan praten. Zij maakte duidelijk dat zij daarvan niet gediend was. Op dat moment zag ik dat een jongen uit dat groepje op mij af kwam en mij een flinke duw tegen mijn schouder gaf. Door die duw werd ik ongeveer een meter naar achteren geduwd. Daarna kwam die jongen weer op mij af. [Betrokkene 1] kwam daarop vlak voor mij staan. Ik hoorde hem zeggen: "rustig, rustig".
Meteen op het moment dat [betrokkene 1] ertussen ging staan zag ik dat een tweede jongen uit die groep naar voren kwam. Deze jongen gooide met een glas vol in het gezicht van [betrokkene 1]. De jongen die dat glas gooide stond erg dichtbij. Hij gooide met volle kracht dat glas in het gezicht van [betrokkene 1]. Ik zag dat het gezicht van [betrokkene 1] gelijk ernstig begon te bloeden.
5. Het ambtsedig proces-verbaal van politie Midden en West Brabant, District Breda, Team Breda Zuid Oost, nr. PL202E/08-210728, d.d. 25 februari 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 3], brigadier van politie (p. 19-21 van het proces-verbaal met dossiernr. PL202E/08-002556), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verklaring van de verdachte:
Ik was in de nacht van 1 op 2 augustus 2008 als bezoeker in discotheek [A] te Breda. Ik zag op een gegeven moment dat er in de discotheek ruzie was. Ik bemoeide me daarmee. Ik maakte tegen een mij onbekende jongen een weggooigebaar. Ik had daarbij een glas in mijn handen. Het glas vloog tegen zijn gezicht. Ik zag aan de reactie van die jongen dat het glas zijn gezicht raakte.
Ik zag dat in de discotheek twee jongens de gehele tijd twee meiden aan het koeioneren waren. Ik ergerde mij daaraan. Ik ken die meisjes van gezicht. Ik zag dat die jongens de gehele tijd tussen hen en de vriendjes van die meisjes gingen staan. Ook die jongens ken ik van gezicht. Ik kende de jongens die ruzie zochten niet.
Ik zag dat er ruzie ontstond tussen die twee groepen. Ik zag de groepen duwen en trekken. Ik besloot mij ermee te bemoeien.
6. De verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van dit hof van 25 februari 2010, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Het klopt dat ik in de nacht van 1 op 2 augustus 2008 aanwezig was in discotheek [A] te Breda. Het was druk op die avond. Het klopt dat er op die avond verschillende groepjes jongeren in de discotheek aanwezig waren.
Ik stond met een glas in mijn hand.
Ik zag op een gegeven moment dat er een ruzie ontstond tussen twee groepjes jongens. Ik heb toen in reactie daarop met mijn arm een wegwerpgebaar gemaakt.
Het glas is daarop uit mijn handen in het gezicht van het slachtoffer terecht gekomen. Ik maakte een beweging met mijn hand in zijn richting. Ik zag wel dat het glas zijn gezicht raakte.
Ik zag kort nadat ik die beweging had gemaakt de reactie van het slachtoffer."
2.2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"A.
Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat hij dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, omdat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat bij hem opzet bestond - ook niet in voorwaardelijke zin - op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [betrokkene 1]. De verdediging heeft daarbij gewezen op de verklaring van de verdachte, inhoudende dat het glas per ongeluk uit zijn hand vloog op het moment dat hij met die hand een wegwerpgebaar maakte. Verdachte was gewoonweg vergeten dat hij een glas in zijn handen had. Deze verklaring wordt ondersteund door de ten overstaan van de politie door [betrokkene 3] afgelegde verklaring.
Het hof overweegt daaromtrent aan de hand van de gebezigde bewijsmiddelen als volgt.
B.
Ten overstaan van de politie heeft verdachte op 25 februari 2009 (onder meer) het volgende verklaard:
"Ik zag op een gegeven moment dat er in de discotheek ruzie was. Ik bemoeide mij daarmee. Ik maakte tegen een mij onbekende jongen een weggooi gebaar. Ik was daarbij vergeten dat ik een glas in mijn handen had. Het glas vloog tegen zijn gezicht."
Het hof hecht - evenmin als de rechtbank - geloof aan deze verklaring voor zover inhoudende dat verdachte was vergeten dat hij een glas in zijn hand had. Geen enkel weldenkend mens die iets staat te drinken in een horecagelegenheid zou dat vergeten. Redenen, waarom zou kunnen worden aangenomen dat zulks in het onderhavige geval anders zou zijn, zijn aangevoerd noch anderszins aannemelijk geworden. De omstandigheid dat iemand - zoals door de raadsman is aangevoerd - vermoeid is en onder enige invloed van alcohol is, kan niet als een zodanige reden gelden.
De verklaring van [betrokkene 3], waarop de verdachte zich ter ondersteuning van zijn verweer beroept, kan verdachte niet baten. Die houdt namelijk, voor zover te dezen van belang, in dat:
- zij het glas uit de hand van verdachte heeft zien vliegen;
- zij uit de manier waarop dit gebeurde opmaakte dat dit absoluut niet bewust gebeurde;
- zij zag dat het glas uit de hand van de verdachte vloog voordat hij er erg in had.
Aldus behelst zij geen door [betrokkene 3] zelf waargenomen of ondervonden feiten en omstandigheden maar een subjectief getrokken conclusie.
C.
In aanmerking genomen dat verdachte zich met een ruzie in een horecagelegenheid heeft bemoeid, terwijl hij zich aan het gedrag van een bij die ruzie betrokken persoon ergerde en voorts dat hij daarop met een glas een gooiende beweging heeft gemaakt, kan het - mede gelet op het hierboven overwogene - niet anders zijn dan dat verdachte opzettelijk een glas in de richting heeft gegooid van (één van) de personen de volgens hem ruzie maakten.
D.
Het gooien van een glas onder de uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkende omstandigheden bergt de aanmerkelijke kans in zich dat daarmee aan een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht.
De verdachte moet zich daarvan, evenals ieder ander weldenkend mens, bewust zijn geweest. Verdachte heeft dan ook bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij aan een ander zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.
E.
Het hof verwerpt het verweer.
F.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd."
2.3. Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier zwaar lichamelijk letsel - is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten (vgl. HR 29 september 2009, LJN BI4736, NJ 2010/117).
2.4. De enkele door het Hof in aanmerking genomen omstandigheid dat de verdachte onder de uit de bewijsmiddelen blijkende omstandigheden opzettelijk een glas in de richting heeft gegooid van (één van) de personen die volgens hem ruzie maakten, vormt onvoldoende grond voor het oordeel dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou bekomen.
2.5. Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 10 januari 2012.