ECLI:NL:HR:2012:BU2868

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/03189
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
  • Y. Buruma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsvoering en opzet bij invoer van vervalste merkartikelen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 januari 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1983, werd beschuldigd van het opzettelijk invoeren van vervalste merkartikelen, waaronder stropdassen en zonnebrillen van bekende merken zoals Louis Vuitton, Dior en Prada. De verdachte had deze goederen op 25 februari 2008 te Schiphol ingevoerd. Het Hof had geoordeeld dat het hier ging om internationale merken die wereldwijd bekend zijn, en dat dit een feit van algemene bekendheid is dat geen bewijs behoeft. Dit oordeel werd door de Hoge Raad als niet onbegrijpelijk beschouwd, gezien de bewijsvoering die was geleverd.

De advocaat van de verdachte, dr. D.J.P.M. Vermunt, had middelen van cassatie voorgesteld, maar de Advocaat-Generaal Aben concludeerde tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Gerechtshof. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte in Dubai 137 merkartikelen had gekocht voor een ongewoon lage prijs, wat de aannemelijkheid van zijn verklaringen over de onbekendheid met de merken ondermijnde. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring, inclusief het voorwaardelijk opzet op de valsheid van de goederen, toereikend gemotiveerd was.

De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarbij werd vastgesteld dat de bewijsvoering voldoende was om het opzet te onderbouwen. De uitspraak benadrukt het belang van de bekendheid van merken in de bewijsvoering van opzet bij het invoeren van vervalste goederen. De beslissing van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsontwikkeling op het gebied van strafrecht en merkinbreuk.

Uitspraak

17 januari 2012
Strafkamer
nr. S 10/03189
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te 's-Hertogenbosch van 21 juni 2010, nummer 20/000672-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft dr. D.J.P.M. Vermunt, advocaat te Arnhem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
1.2. De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat het bewezenverklaarde opzet niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 25 februari 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk waren, die zelf of op hun verpakking valselijk waren voorzien van de handelsnaam van een ander of van het merk waarop een ander recht had, te weten diverse goederen, bestaande uit onder andere stropdassen en zonnebrillen voorzien van onder andere het merk en/of de naam Louis Vuitton en Dior en Prada, heeft ingevoerd."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen die zijn weergegeven in de aanvulling op het verkorte arrest.
2.2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering het volgende overwogen:
"De raadsman heeft voorts aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat het opzet van verdachte was gericht op de valsheid van de door hem ingevoerde goederen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij de merken op de goederen allemaal niet kent. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij voorts verklaard dat hij geen van de hem door het hof voorgehouden merken kent.
Nu het bij de door de verdachte aangeschafte kleding ging om internationale merken die wereldwijd bekend staan, acht het hof deze verklaringen van verdachte volstrekt onaannemelijk. Gelet op de internationale bekendheid van de merken, acht het hof evenmin aannemelijk dat verdachte de waarde van die merkkleding, in de zin van de daarvoor gangbare prijzen, niet kende.
Blijkens de door de verdachte overgelegde aankoopbonnen heeft hij voor die kleding ongewoon lage prijzen betaald, althans beduidend lagere prijzen dan voor de onderhavige merkkleding gangbaar is.
Gelet op het voorgaande, alsmede het zeer grote aantal aangeschafte goederen dat het merendeel van de door verdachte meegevoerde bagage omvatte, het feit dat verdachte al die goederen had ontdaan van de verpakking en het door verdachte op Schiphol kiezen van het zogenaamde groene kanaal (inhoudende dat hij niets had aan te geven), is het hof van oordeel dat het opzet van verdachte, ten minste in voorwaardelijke zin, was gericht op de valsheid van de goederen.
Het hof verwerpt het verweer."
2.3. Voor zover het middel zich keert tegen het oordeel van het Hof dat "volstrekt onaannemelijk" is dat de verdachte de merken op de goederen niet kende, faalt het. In zijn oordeel dat het hier gaat om "internationale merken die wereldwijd bekend staan" heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat dat een feit van algemene bekendheid is dat geen bewijs behoeft. Gezien de tot bewijs gebezigde goederenlijst, als weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.7, is dat oordeel ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk.
2.4. Gelet daarop en in aanmerking genomen dat het Hof heeft vastgesteld dat:
(i) de verdachte in Dubai 137 merkartikelen heeft gekocht waarvoor hij in totaal ongeveer $ 1.590,- heeft betaald;
(ii) hij blijkens de aankoopbonnen voor de door hem aangeschafte merkkleding een ongewoon lage prijs heeft betaald;
(iii) de door hem ingevoerde goederen niet op de voor het merk gebruikelijke en voorgeschreven wijze waren voorzien van merken en logo's;
(iv) die goederen het grootste deel van zijn bagage omvatten waarmee hij naar Nederland is gereisd;
(v) hij de goederen had ontdaan van hun verpakking;
is de bewezenverklaring, ook wat betreft het (voorwaardelijk) opzet op de daarin nader omschreven valsheid, toereikend gemotiveerd.
2.5. Ook in zoverre faalt het middel.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 17 januari 2012.