ECLI:NL:HR:2012:BU2868
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- Y. Buruma
- Rechtspraak.nl
Bewijsvoering en opzet bij invoer van vervalste merkartikelen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 januari 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1983, werd beschuldigd van het opzettelijk invoeren van vervalste merkartikelen, waaronder stropdassen en zonnebrillen van bekende merken zoals Louis Vuitton, Dior en Prada. De verdachte had deze goederen op 25 februari 2008 te Schiphol ingevoerd. Het Hof had geoordeeld dat het hier ging om internationale merken die wereldwijd bekend zijn, en dat dit een feit van algemene bekendheid is dat geen bewijs behoeft. Dit oordeel werd door de Hoge Raad als niet onbegrijpelijk beschouwd, gezien de bewijsvoering die was geleverd.
De advocaat van de verdachte, dr. D.J.P.M. Vermunt, had middelen van cassatie voorgesteld, maar de Advocaat-Generaal Aben concludeerde tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Gerechtshof. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte in Dubai 137 merkartikelen had gekocht voor een ongewoon lage prijs, wat de aannemelijkheid van zijn verklaringen over de onbekendheid met de merken ondermijnde. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring, inclusief het voorwaardelijk opzet op de valsheid van de goederen, toereikend gemotiveerd was.
De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarbij werd vastgesteld dat de bewijsvoering voldoende was om het opzet te onderbouwen. De uitspraak benadrukt het belang van de bekendheid van merken in de bewijsvoering van opzet bij het invoeren van vervalste goederen. De beslissing van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsontwikkeling op het gebied van strafrecht en merkinbreuk.