ECLI:NL:HR:2012:BU2863

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/02976
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het Gerechtshof inzake de toepassing van artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag in strafzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 januari 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was in cassatie gegaan tegen de verwerping van zijn verweer dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk zou moeten worden verklaard in de vervolging, omdat hij een beroep deed op artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag. Dit artikel stelt dat vluchtelingen die illegaal een land binnenkomen, niet gestraft mogen worden, mits zij zich onmiddellijk bij de autoriteiten melden en goede redenen voor hun illegale binnenkomst kunnen aanvoeren.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof een onjuiste en te beperkte uitleg had gegeven aan artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag. Het Hof had geoordeeld dat het Openbaar Ministerie alleen niet ontvankelijk kon worden verklaard als op voorhand evident was dat de voorwaarden van artikel 31 van toepassing waren. De Hoge Raad herhaalde echter dat er geen onderscheid gemaakt mag worden tussen illegale binnenkomst en het bezit van valse identiteitspapieren. Dit oordeel was in strijd met de bedoeling van het Vluchtelingenverdrag, dat vluchtelingen moet beschermen tegen vervolging.

De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Gerechtshof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, zodat de zaak opnieuw kon worden berecht. De uitspraak benadrukt het belang van een juiste toepassing van het Vluchtelingenverdrag in strafzaken en de bescherming van vluchtelingen tegen strafvervolging.

Uitspraak

3 januari 2012
Strafkamer
nr. 10/02976
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 21 april 2010, nummer 20/001398-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C.M.H. van Vliet, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel keert zich tegen de verwerping door het Hof van het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging.
2.2. Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 16 januari 2009 te Breda in het bezit was van een reisdocument, te weten een Nederlands paspoort, nummer [001], waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het reisdocument vals of vervalst was, bestaande de valsheid of vervalsing hieruit dat:
- dit was voorzien van een pasfoto van een man en op naam was gesteld van [betrokkene 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988 en/of
- de thans aangebrachte personaliabladzijde qua kleur, detaillering en gebruikte productie- en beveiligingstechnieken niet overeenkwam met de originele door de autoriteiten van Nederland aangebrachte personaliabladzijde in paspoorten van dit model."
2.3. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Voor zover de verdediging eveneens heeft willen betogen dat het openbaar ministerie niet in zijn vervolging kan worden ontvangen omdat verdachte een beroep op artikel 31 van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (hierna: het Vluchtelingenverdrag) toekomt, overweegt het hof als volgt.
De beslissing om een verdachte van een strafbaar feit te vervolgen, is een discretionaire bevoegdheid van het openbaar ministerie. Artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag staat hier slechts aan in de weg, indien op voorhand evident is dat op de verdachte de in dat artikel genoemde voorwaarden waaronder geen strafsancties zullen worden opgelegd van toepassing zijn. In dat geval dient de vervolging geen redelijk te respecteren doel meer en dient het openbaar ministerie niet ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging.
In onderhavige zaak is van een dergelijke evidentie geen sprake. Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden of zijn gebleken die zouden moeten leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, is het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging."
2.4. Art. 31, eerste lid, Vluchtelingenverdrag luidt:
"The Contracting States shall not impose penalties, on account of their illegal entry or presence, on refugees who, coming directly from a territory where their life or freedom was threatened in the sense of article 1, enter or are present in their territory without authorization, provided they present themselves without delay to the authorities and show good cause for their illegal entry or presence."
2.5. In zijn arrest van 13 oktober 2009, LJN BI1325, NJ 2009/531 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat voor de beoordeling van een beroep op art. 31 Vluchtelingenverdrag geen onderscheid moet worden gemaakt tussen "illegal entry or presence" enerzijds en het daarmee samenhangende bezit van valse identiteitspapieren anderzijds omdat een andersluidende opvatting onvoldoende recht doet aan de bedoeling van art. 31 Vluchtelingenverdrag om vluchtelingen, onder nadere, in het kader van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging te beoordelen voorwaarden, te vrijwaren van vervolging wegens "illegal entry or presence" en omdat anders de met die bepaling beoogde bescherming van vluchtelingen ernstig wordt tekortgedaan.
2.6. Het oordeel van het Hof dat art. 31 Vluchtelingenverdrag aan de beslissing van het Openbaar Ministerie om een verdachte van een strafbaar feit te vervolgen slechts in de weg staat indien op voorhand evident is dat op de verdachte de in die bepaling genoemde voorwaarden waaronder geen strafsancties zullen worden opgelegd van toepassing zijn, geeft blijk van een onjuiste, immers te beperkte uitleg van art. 31 Vluchtelingenverdrag. Het middel klaagt daarover terecht.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 3 januari 2012.