ECLI:NL:HR:2012:BU2795

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/02195
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betekening van verstekmededeling en redelijke termijn in strafzaken

In deze zaak gaat het om de betekening van een verstekmededeling en de vraag of de redelijke termijn is overschreden. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit een eerdere uitspraak (LJN BD2578) en stelt dat het Openbaar Ministerie na de rechtsgeldige betekening van de verstekmededeling aan de griffier niet verplicht is om deze opnieuw te betekenen. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, gewezen op 1 maart 2000, waarbij de verdachte zonder bekende woon- of verblijfplaats was. Het beroep is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door mr. M.L.M. van der Voet, die middelen van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad oordeelt dat er geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, mits de verstekmededeling binnen een jaar na de uitspraak rechtsgeldig is betekend. Dit kan zowel aan de verdachte in persoon als via de griffier, indien de verdachte niet als ingezetene is ingeschreven. De Hoge Raad concludeert dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie leiden en verwerpt het beroep. De uitspraak is gedaan door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken op 24 januari 2012.

Uitspraak

24 januari 2012
Strafkamer
nr. S 10/02195
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 1 maart 2000, nummer 21/001511-97, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.L.M. van der Voet, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel klaagt onder meer dat uit de stukken niet blijkt dat de verstekmededeling binnen een jaar na 's Hofs arrest is betekend en dat het Openbaar Ministerie ten minste eenmaal per jaar heeft getracht de verstekmededeling te betekenen, waardoor de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
2.2. Het bestreden arrest, dat bij verstek is gewezen, is op 1 maart 2000 uitgesproken. Het beroep in cassatie is ingesteld op 19 mei 2010. De aan de Hoge Raad gezonden gedingstukken houden ten aanzien van de betekening van de verstekmededeling in de zin van art. 366 Sv in hetgeen is vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.2.
2.3. Van overschrijding van de redelijke termijn kan sprake zijn indien op grond van art. 366 Sv een verstekmededeling dient te worden betekend en het openbaar ministerie bij die betekening niet de nodige voortvarendheid heeft betracht.
Van de hier bedoelde vertraging is in elk geval geen sprake:
a. Indien de verstekmededeling binnen één jaar na de uitspraak rechtsgeldig is betekend
1. hetzij aan de verdachte in persoon,
2. hetzij op de voet van het bepaalde in art. 588, tweede of derde lid, Sv. In de onder 2 bedoelde gevallen komt een na de betekening opgetreden vertraging immers voor rekening van de verdachte omdat er redelijkerwijs van kan worden uitgegaan dat hij door die betekening op de hoogte is geraakt van de uitspraak.
b. Indien de verstekmededeling binnen een jaar na de uitspraak rechtsgeldig is betekend door de in art. 588, eerste lid onder b sub 3°, Sv voorziene uitreiking aan de griffier om reden dat de verdachte niet als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens noch een feitelijke woon- of verblijfplaats van hem bekend is, én indien tevens blijkt dat het openbaar ministerie vervolgens - naast de plaatsing van de verdachte in het opsporingsregister - ten minste eenmaal per jaar heeft getracht de verstekmededeling alsnog te betekenen hetzij aan de verdachte in persoon hetzij overeenkomstig het bepaalde in art. 588, tweede of derde lid, Sv (vgl. HR 17 juni 2008, LJN BD2578, NJ 2008/358).
2.4 Voor zover het middel berust op de opvatting dat het Openbaar Ministerie op grond van de hiervoor sub b weergegeven regels na de rechtsgeldige betekening van de verstekmededeling aan - kort gezegd - de griffier bij de minstens jaarlijks te verrichten poging om de verstekmededeling alsnog te betekenen, in voorkomende gevallen die verstekmededeling (steeds) opnieuw moet betekenen door de in art. 588, eerste lid onder b sub 3°, Sv voorziene uitreiking aan de griffier, faalt het, omdat die opvatting geen steun vindt in het recht.
2.5. De klacht faalt.
3. Beoordeling van de middelen voor het overige
De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 24 januari 2012.