ECLI:NL:HR:2012:BU2795
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Betekening van verstekmededeling en redelijke termijn in strafzaken
In deze zaak gaat het om de betekening van een verstekmededeling en de vraag of de redelijke termijn is overschreden. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit een eerdere uitspraak (LJN BD2578) en stelt dat het Openbaar Ministerie na de rechtsgeldige betekening van de verstekmededeling aan de griffier niet verplicht is om deze opnieuw te betekenen. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, gewezen op 1 maart 2000, waarbij de verdachte zonder bekende woon- of verblijfplaats was. Het beroep is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door mr. M.L.M. van der Voet, die middelen van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad oordeelt dat er geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, mits de verstekmededeling binnen een jaar na de uitspraak rechtsgeldig is betekend. Dit kan zowel aan de verdachte in persoon als via de griffier, indien de verdachte niet als ingezetene is ingeschreven. De Hoge Raad concludeert dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie leiden en verwerpt het beroep. De uitspraak is gedaan door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken op 24 januari 2012.