2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 14 april 2010 houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De raadsman deelt mede dat een vriend van zijn cliënt op 8 november 2007 in de auto van zijn cliënt heeft gereden, terwijl zijn cliënt ten tijde van het ongeval op 8 november 2007 in bed lag met zijn vriendin. De reisafstand van het huis van de verdachte naar de plaats van het ongeval bedraagt ongeveer 20 minuten. Het ongeval is gebeurd omstreeks 03.39 uur, terwijl de verdachte omstreeks 04.01 uur voor het eerst is aangesproken door de verbalisant. De vriendin van cliënt lag die nacht bij hem in bed en is bereid hierover een verklaring af te leggen. Zij is genaamd [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1964 en woonachtig op het adres: [a-straat 1] te [woonplaats].
De raadsman verzoekt derhalve [betrokkene 1] als getuige te horen. Desgevraagd deelt de raadsman mede dat hij niet wil zeggen wat de naam is van de vriend van zijn cliënt, die de auto op 8 november 2007 zou hebben bestuurd.
De advocaat-generaal verzet zich niet tegen het verzoek van de raadsman.
Desgevraagd deelt de raadsman mede dat zijn cliënt hem gisteren vanuit Barcelona heeft gebeld en hem toen heeft verteld dat zijn vriendin kan bevestigen dat hij niet de bestuurder is geweest omdat zij ten tijde van het ongeval bij hem in bed lag. Vervolgens heeft hij met zijn cliënt afgesproken dat hij ter terechtzitting een verzoek tot aanhouding zou doen, teneinde [betrokkene 1] als getuige te horen.
Voorts deelt de raadsman mede dat zijn cliënt nog steeds woonachtig is op het adres: [b-straat 1] te [woonplaats].
Het hof onderbreekt hierop het onderzoek voor beraadslaging.
Na beraadslaging en hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het verzoek tot het horen van [betrokkene 1] wordt afgewezen. Om na te melden reden, in onderlinge samenhang bezien, is het hof van oordeel dat er door de verdachte misbruik wordt gemaakt van procesrecht en dat daarmee het verzoek om aanhouding tot het horen van getuige moet worden afgewezen.
De zaak betreft een incident dat op 8 november 2007 heeft plaatsgevonden. Bij de politie heeft de verdachte zich beroepen op zijn zwijgrecht. De verbalisanten hebben de verdachte op 8 november 2007 horen zeggen dat hij die nacht door een vriend is gebeld en dat hij naar aanleiding van dat telefoontje gewoon even is komen kijken. Hij heeft aangegeven zich op de zitting te willen verantwoorden. Op de zitting van de politierechter van 16 april 2009 heeft de verdachte verstek laten gaan. Op 25 januari 2010 - derhalve op de dag van de eerste zitting van het hof - heeft de raadsman van de verdachte per faxbericht aanhouding gevraagd van de behandeling van de zaak, dit wegens ziekte van de verdachte. De zaak is bepaald aangehouden tot 14 april 2010. De voorzitter heeft daarbij opgemerkt dat uit de bijlage van het verzoek van de raadsman niet blijkt dat de verdachte ziek is en dat het hof door het niet verschijnen van de verdachte min of meer voor het blok wordt gezet. Op de terechtzitting van 14 april 2010 is de verdachte wederom niet verschenen. Op 13 april 2010 heeft verdachte voor het eerst in deze procedure, en wel in een telefoongesprek met zijn raadsman, aangegeven dat hij een getuige wil laten horen die kan verklaren dat hij nog in bed lag ten tijde van het ongeval op 8 november 2007. Het verzoek tot het horen van deze getuige heeft de raadsman gedaan op de zitting van 14 april 2010.
Zoals overwogen leiden voormelde omstandigheden tot het oordeel dat er sprake is van misbruik van procesrecht en dat het verzoek tot het horen van deze getuige zal worden afgewezen.
Ook daargelaten de omstandigheid dat er sprake is van misbruik van procesrecht bestaat er naar het oordeel van het hof geen noodzaak tot het horen van de getuige. De getuige was van meet af aan bekend bij de verdachte en de verdachte heeft de noodzaak haar eerst thans te horen niet dan wel volstrekt onvoldoende concreet onderbouwd, dit gelet op de enkele mededeling aan zijn raadsman dat zij kan bevestigen dat zij bij de verdachte in bed lag op 8 november 2007 ten tijde van het ongeval.
De voorzitter deelt mede dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan."