ECLI:NL:HR:2012:BU2014

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/03804
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing getuigenverzoek en misbruik van procesrecht in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 januari 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1974, was betrokken bij een strafzaak die verband hield met een ongeval op 8 november 2007. Tijdens de behandeling in hoger beroep verzocht de raadsman van de verdachte om de getuige [betrokkene 1] te horen, die kon bevestigen dat de verdachte ten tijde van het ongeval in bed lag. Het Hof wees dit verzoek af, met de overweging dat de verdachte misbruik maakte van procesrecht. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof een onjuiste maatstaf had aangelegd bij de afwijzing van het getuigenverzoek. De Hoge Raad stelde vast dat de noodzaak tot het horen van de getuige niet voldoende was onderbouwd, maar dat het Hof niet had mogen concluderen dat er sprake was van misbruik van procesrecht zonder de juiste maatstaf te hanteren. De Hoge Raad vernietigde daarom de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

3 januari 2012
Strafkamer
nr. 10/03804
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 28 april 2010, nummer 22/002222-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof bij de afwijzing van het verzoek om een getuige ter terechtzitting te horen een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd, althans dat het Hof die afwijzing onvoldoende met redenen heeft omkleed.
2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 14 april 2010 houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De raadsman deelt mede dat een vriend van zijn cliënt op 8 november 2007 in de auto van zijn cliënt heeft gereden, terwijl zijn cliënt ten tijde van het ongeval op 8 november 2007 in bed lag met zijn vriendin. De reisafstand van het huis van de verdachte naar de plaats van het ongeval bedraagt ongeveer 20 minuten. Het ongeval is gebeurd omstreeks 03.39 uur, terwijl de verdachte omstreeks 04.01 uur voor het eerst is aangesproken door de verbalisant. De vriendin van cliënt lag die nacht bij hem in bed en is bereid hierover een verklaring af te leggen. Zij is genaamd [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1964 en woonachtig op het adres: [a-straat 1] te [woonplaats].
De raadsman verzoekt derhalve [betrokkene 1] als getuige te horen. Desgevraagd deelt de raadsman mede dat hij niet wil zeggen wat de naam is van de vriend van zijn cliënt, die de auto op 8 november 2007 zou hebben bestuurd.
De advocaat-generaal verzet zich niet tegen het verzoek van de raadsman.
Desgevraagd deelt de raadsman mede dat zijn cliënt hem gisteren vanuit Barcelona heeft gebeld en hem toen heeft verteld dat zijn vriendin kan bevestigen dat hij niet de bestuurder is geweest omdat zij ten tijde van het ongeval bij hem in bed lag. Vervolgens heeft hij met zijn cliënt afgesproken dat hij ter terechtzitting een verzoek tot aanhouding zou doen, teneinde [betrokkene 1] als getuige te horen.
Voorts deelt de raadsman mede dat zijn cliënt nog steeds woonachtig is op het adres: [b-straat 1] te [woonplaats].
Het hof onderbreekt hierop het onderzoek voor beraadslaging.
Na beraadslaging en hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het verzoek tot het horen van [betrokkene 1] wordt afgewezen. Om na te melden reden, in onderlinge samenhang bezien, is het hof van oordeel dat er door de verdachte misbruik wordt gemaakt van procesrecht en dat daarmee het verzoek om aanhouding tot het horen van getuige moet worden afgewezen.
De zaak betreft een incident dat op 8 november 2007 heeft plaatsgevonden. Bij de politie heeft de verdachte zich beroepen op zijn zwijgrecht. De verbalisanten hebben de verdachte op 8 november 2007 horen zeggen dat hij die nacht door een vriend is gebeld en dat hij naar aanleiding van dat telefoontje gewoon even is komen kijken. Hij heeft aangegeven zich op de zitting te willen verantwoorden. Op de zitting van de politierechter van 16 april 2009 heeft de verdachte verstek laten gaan. Op 25 januari 2010 - derhalve op de dag van de eerste zitting van het hof - heeft de raadsman van de verdachte per faxbericht aanhouding gevraagd van de behandeling van de zaak, dit wegens ziekte van de verdachte. De zaak is bepaald aangehouden tot 14 april 2010. De voorzitter heeft daarbij opgemerkt dat uit de bijlage van het verzoek van de raadsman niet blijkt dat de verdachte ziek is en dat het hof door het niet verschijnen van de verdachte min of meer voor het blok wordt gezet. Op de terechtzitting van 14 april 2010 is de verdachte wederom niet verschenen. Op 13 april 2010 heeft verdachte voor het eerst in deze procedure, en wel in een telefoongesprek met zijn raadsman, aangegeven dat hij een getuige wil laten horen die kan verklaren dat hij nog in bed lag ten tijde van het ongeval op 8 november 2007. Het verzoek tot het horen van deze getuige heeft de raadsman gedaan op de zitting van 14 april 2010.
Zoals overwogen leiden voormelde omstandigheden tot het oordeel dat er sprake is van misbruik van procesrecht en dat het verzoek tot het horen van deze getuige zal worden afgewezen.
Ook daargelaten de omstandigheid dat er sprake is van misbruik van procesrecht bestaat er naar het oordeel van het hof geen noodzaak tot het horen van de getuige. De getuige was van meet af aan bekend bij de verdachte en de verdachte heeft de noodzaak haar eerst thans te horen niet dan wel volstrekt onvoldoende concreet onderbouwd, dit gelet op de enkele mededeling aan zijn raadsman dat zij kan bevestigen dat zij bij de verdachte in bed lag op 8 november 2007 ten tijde van het ongeval.
De voorzitter deelt mede dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan."
2.3.1. Het verzoek van de raadsman tot het horen van [betrokkene 1] als getuige is een verzoek in de zin van art. 331, eerste lid, Sv in verbinding met art. 328 Sv om toepassing te geven aan art. 315 Sv. Die bepalingen zijn ingevolge art. 415 Sv ook in hoger beroep van toepassing. Maatstaf bij de beslissing op een zodanig verzoek is of de noodzaak daarvan is gebleken.
2.3.2. Door te overwegen dat voornoemd verzoek wordt afgewezen, omdat door de verdachte misbruik wordt gemaakt van procesrecht, heeft het Hof een onjuiste maatstaf aangelegd bij zijn beslissing.
2.3.3. Voor zover het Hof voorts - ten overvloede - heeft overwogen dat de verdachte de noodzaak tot het horen van de getuige "niet dan wel volstrekt onvoldoende concreet" heeft onderbouwd, is dat oordeel, gelet op hetgeen door de raadsman ter terechtzitting is aangevoerd, niet zonder meer begrijpelijk.
2.4. Het middel is derhalve terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 3 januari 2012.