ECLI:NL:HR:2012:BT8950

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/05337 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op teruggave van inbeslaggenomen auto in het kader van strafvordering

In deze zaak gaat het om een beklag tegen het uitblijven van een last tot teruggave van een inbeslaggenomen auto, een Volkswagen Golf, met kenteken [AA-00-BB]. De klaagster stelt dat zij de eigenaresse van de auto is, terwijl de belanghebbende [betrokkene 2] ook aanspraak maakt op het eigendom. De Rechtbank heeft het klaagschrift van de klaagster ongegrond verklaard, omdat zij van mening was dat er zowel aanknopingspunten waren voor de stelling dat de klaagster als rechthebbende kan worden aangemerkt, als voor de stelling dat [betrokkene 2] als rechthebbende kan worden aangemerkt. De Hoge Raad oordeelt dat de Rechtbank haar oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd. De Hoge Raad benadrukt dat in gevallen waarin het belang van strafvordering het voortduren van een beslag niet meer vordert, de rechter moet beoordelen of de klager redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. Hierbij mag de rechter civielrechtelijke aspecten betrekken, maar hij hoeft niet in te gaan op burgerrechtelijke eigendoms- en bezitskwesties. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de Rechtbank en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

10 januari 2012
Strafkamer
nr. S 10/05337 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Breda van 30 juni 2010, nummerRK 10/130, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[Klaagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft mr. G.J.P.M. Mooren, advocaat te Goirle, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing tot terugwijzen of verwijzen als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel keert zich met motiveringsklachten tegen de ongegrondverklaring door de Rechtbank van het klaagschrift van de klaagster.
2.2.1. Het klaagschrift behelst een beklag tegen het uitblijven van een last tot teruggave aan de klaagster van een onder [betrokkene 1] inbeslaggenomen auto, merk Volkswagen Golf, met kenteken [AA-00-BB].
2.2.2. Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer houdt het volgende in:
"Als klaagster is verschenen:
[Klaagster]
(...)
Als raadsman van klaagster is verschenen mr. Van der Putten.
Tevens is verschenen belanghebbende [betrokkene 2] en zijn raadsman mr. Woodrow.
(...)
De raadsman van beslagene [betrokkene 2], mr. Woodrow, verklaart, zakelijk weergegeven:
Ik heb nog geen dossierstukken gezien. Mijn cliënt geeft aan dat hij eigenaar is van de auto en derhalve als belanghebbende moet worden aangemerkt. U houdt de stukken voor. [Betrokkene 2] heeft zich niet eerder gemeld als eigenaar, zegt u mij.
[Betrokkene 2] verklaart, zakelijk weergegeven:
Het was mijn auto. Ik heb hem verkocht aan [betrokkene 1].
De raadsman van beslagene [betrokkene 2], mr. Woodrow, verklaart, zakelijk weergegeven:
Mijn cliënt zegt dat hij de eigenaar was, dat hij daarom getracht heeft de auto te verkopen als eigenaar. Er is wel een vrijwaringbewijs door [betrokkene 1] afgegeven, maar de auto kon niet bij de RDW geregistreerd worden.
De raadsman van klaagster, mr. Van der Putten, verklaart, zakelijk weergegeven:
Ik mis de verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 1]. U houdt me die verklaringen voor.
De eerste vraag is of [betrokkene 2] wel belanghebbende is, want hij heeft de auto verkocht. Mijn cliënte heeft de eigendomspapieren gehad en is in het bezit van een keuringsrapport. Dit hebben wij bij ons. Deze papieren kreeg ze van de politie terug, maar het beslag bleef toch gehandhaafd. Een agent heeft toen op 4 mei gezegd erop terug te komen. Mijn cliënte is in het bezit van de eigendomspapieren, de reservesleutel en de kentekenbewijzen. Tevens zit er in het dossier een verklaring van haar zus en een aangifte. Dit is voldoende om aan te nemen dat de auto van haar is.
Klaagster verklaart, zakelijk weergegeven:
U houdt me voor dat [betrokkene 2] zegt dat de auto alleen op mijn naam staat, maar niet mijn eigendom is. Dat is niet zo. Ik heb ook de verzekering betaald. Ik heb nog geen rijbewijs. Daar ben ik mee bezig. Alleen mijn zus rijdt met de auto. Die auto staat bij mijn zus voor de deur. Ik woon daar vlakbij. Destijds was [betrokkene 2] haar vriend.
De raadsman van belanghebbende [betrokkene 2], mr. Woodrow verklaart, zakelijk weergegeven:
Ik ben van mening dat mijn cliënt belanghebbende is. Als aan wordt genomen dat hij geen belanghebbende is, dan gaat de auto naar [betrokkene 1]. Het probleem is dat er een geschil is rond de eigendom van de auto. Mijn cliënt kan precies vertellen van wie hij de auto destijds heeft gekocht en voor welk bedrag. [Klaagster] verklaart hierover niet. Zij zegt niet dat zij de auto heeft gekocht. De auto is slechts op haar naam gezet. Ik heb een kwitantie, waaruit blijkt dat de auto is gekocht van [betrokkene 3]. Mijn cliënt heeft [klaagster] steeds geld gegeven om de verzekeringen te betalen. Mijn cliënt maakt bezwaar tegen teruggave aan [klaagster]. Hij verzoekt om teruggave aan hem of aan [betrokkene 1].
Belanghebbende [betrokkene 2] verklaart, zakelijk weergegeven:
Ik heb € 5.000,= voor de auto betaald toen ik mijn oude auto inruilde.
Klaagster verklaart, zakelijk weergegeven:
Ik weet niet hoe hij erbij komt dat hij de verzekering aan mij in contanten heeft betaald. Dit klopt niet. Ik heb de bankafschriften van de verzekering en belasting. Ik heb aan hem geld gegeven voor de auto. De raadsman van [betrokkene 2] zegt me dat [betrokkene 2] als hoofdbestuurder wordt aangemerkt bij de verzekering. Dat klopt inderdaad. Ik heb immers geen rijbewijs.
Belanghebbende [betrokkene 2] verklaart, zakelijk weergegeven:
De officier van justitie vraagt me op wiens naam de auto stond die ik heb ingeruild. Die stond ook 2 maanden op naam van [klaagster], omdat ik steeds bekeuringen kreeg. U vraagt me waarom de auto niet op naam van de zus van [klaagster] is gezet. Zij heeft een uitkering.
Omdat ik gedetineerd zat, is de Volkwagen Golf op naam van [klaagster] gezet. De Jetta stond wel op mijn naam.
De officier van justitie verklaart, zakelijk weergegeven:
De vraag is aan wie de auto moet worden teruggegeven. De auto is onder [betrokkene 1] in beslag genomen. De auto zou naar hem moeten worden geretourneerd, tenzij het maatschappelijk onverantwoord is, omdat een ander als eigenaar moet worden aangemerkt. Gelet op de stukken van klaagster, die in het bezit is van de kentekenbewijzen en de verzekering heeft betaald, alsmede het feit dat de zus van klaagster in de auto rijdt en zij aangifte heeft gedaan, vind ik dat de auto terug moet naar [klaagster]. De eigendomspapieren zijn allemaal in handen van klaagster. Dat [betrokkene 2] zijn auto niet op zijn eigen naam heeft gezet, is voor zijn eigen risico. De auto was al aan [betrokkene 1] verkocht. [betrokkene 2] heeft wellicht de € 8.000,= terugbetaald. Eigenlijk is [betrokkene 2] geen belanghebbende. Ik vraag me af waarom de Jetta wel op naam van [betrokkene 2] stond. Er zijn wel omstandigheden die erop wijzen dat [klaagster] de eigenaar is. [Betrokkene 1] wil hem niet terug, [klaagster] kan binnen 3 jaar op grond van artikel 3:86 BW de auto opeisen. Mijns inziens dient het klaagschrift gegrond te worden verklaard en moet de auto terug naar [klaagster].
De raadsman van klaagster, mr. Van der Putten, verklaart, zakelijk weergegeven:
Ik ben het eens met de officier van justitie.
De raadsman van belanghebbende [betrokkene 2], mr. Woodrow, verklaart, zakelijk weergegeven:
Ik ben het niet met de officier van justitie eens. De officier van justitie zegt dat mijn cliënt geen enkel bewijs heeft dat de auto van hem is. Hij verkoopt de auto als eigenaar door aan [betrokkene 1] en laat hem vrijwaren. Mijn cliënt kan precies vertellen waar hij de auto heeft gekocht, door wie de auto is opgehaald, welke auto hij heeft ingeruild en voor welk bedrag dit is geweest. Ik heb de kwitantie overgelegd. De officier van justitie gaat voorbij aan het feit dat degene die de auto terugvraagt, niet eens een rijbewijs heeft. De zus van [klaagster] rijdt in de auto. Dat is ook een rare constructie. Bij de verzekering staat mijn cliënt als hoofdbestuurder aangemerkt. Dat past niet in het plaatje, zoals [klaagster] dat heeft geschetst. Waarom zou hij als hoofdbestuurder aangemerkt worden als hij geen eigenaar is? Het is geen onlogisch verhaal wat mijn cliënt verteld heeft. Hij kon de auto op zondagavond niet overschrijven. Ik vind het maatschappelijk onverantwoord om een auto terug te geven aan iemand zonder rijbewijs. Mijn cliënt heeft nu schade. Er is een dringend belang bij mijn cliënt. U vraagt me waarom er niet meteen een klaagschrift is ingediend. De koop was ongedaan gemaakt tussen mijn cliënt en [betrokkene 1] en al heel snel kwam er een oproep voor belanghebbende. Wij dachten daarom dat het niet nodig was om cliënt zich als belanghebbende te melden.
De officier van justitie verklaart, zakelijk weergegeven:
Dat [klaagster] geen rijbewijs heeft en [betrokkene 2] als hoofdbestuurder wordt aangemerkt bij verzekering, zegt niets over het eigendom. De zus van [klaagster] zegt dat [klaagster] eigenaar is. [Betrokkene 2] is de enige die zegt dat de auto van hem is. Daarbij merk ik op dat de auto die is ingeruild, ook op naam van [klaagster] stond.
De raadsman van klaagster, mr. Van der Putten, verklaart, zakelijk weergegeven:
Als je stelt eigenaar te zijn, moet je met bewijzen komen. Ik denk dat het duidelijk genoeg is dat auto naar mijn cliënte terug moet. Ik denk juridisch dat [betrokkene 2] geen belanghebbende is, maar [betrokkene 1]. Het beslag ligt er al heel lang. Ik vraag me af waarom [betrokkene 2] niet eerder een klaagschrift heeft ingediend."
2.2.3. De bestreden beschikking houdt het volgende in:
"Klaagster heeft verzocht om teruggave van de auto met kenteken [AA-00-BB]. Deze auto is in beslag genomen onder [betrokkene 1]. Klaagster stelt eigenaresse van de auto te zijn.
Ter zitting heeft [betrokkene 2] eveneens gesteld dat hij eigenaar is van de auto. Om die reden dient hij als belanghebbende te worden aangemerkt. [Betrokkene 2] heeft zich verzet tegen teruggave van de auto aan klaagster.
Blijkens het dossier heeft de zus van klaagster op 4 januari 2010 aangifte gedaan van diefstal met geweld van een personenauto door [betrokkene 2]. Klaagster heeft op 22 januari 2010 verklaard dat zij de auto vier tot vijf maanden geleden via [betrokkene 2] heeft gekocht. [Betrokkene 2] is op 22 januari 2010 gehoord en heeft verklaard dat hij eigenaar is van de auto en dat hij deze heeft verkocht aan [betrokkene 1] Auto's. Belanghebbende [betrokkene 1] heeft verklaard de auto op 2 januari 2010 te hebben gekocht van verdachte.
Ter zitting heeft klaagster gesteld dat de auto haar eigendom is en daarom aan haar moet worden teruggegeven, zij betwist de stellingname van belanghebbende [betrokkene 2] dat de auto enkel op haar naam is gezet omdat [betrokkene 2] zelf geen auto meer op zijn naam kon zetten.
Ter zitting heeft belanghebbende [betrokkene 2] gesteld dat hij eigenaar is van de auto, dat de auto ten tijde van de aanschaf niet op zijn naam kon worden gezet omdat hij gedetineerd was en de auto derhalve op naam van klaagster is gezet.
De officier van justitie heeft gesteld dat nu [betrokkene 1] heeft gemeld schadeloos te zijn gesteld door verkoper en klaagster de autopapieren op haar naam heeft staan, de auto naar klaagster kan worden geretourneerd. De officier van justitie heeft gesteld dat, indien het relaas van verdachte [betrokkene 2] zou worden gevolgd, hij zelf een risico heeft genomen door de auto op naam van [klaagster] te zetten en zij geen reden ziet de auto aan [betrokkene 2] te retourneren.
Ingevolge artikel 116 juncto artikel 552a Wetboek van Strafvordering is het hoofdregel dat wanneer het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van een inbeslaggenomen voorwerp, zoals in onderhavige zaak het geval is, teruggave geschiedt aan degene bij wie het voorwerp in beslag is genomen, tenzij een derde redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
Voor zowel klaagster als voor verdachte [betrokkene 2] zijn met betrekking tot het eigenaarschap aanknopingspunten in het dossier te vinden en ter zitting aangevoerd. Hier doet zich dus niet het geval voor dat één van beiden redelijkerwijs als rechthebbende kan worden beschouwd. Teruggave aan degene onder wie de auto in beslag is genomen, [betrokkene 1], ligt derhalve in de rede. Het klaagschrift dient daarom ongegrond te worden verklaard."
2.3. In een geval waarin het belang van strafvordering het voortduren van een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag niet meer vordert en waarin een derde op de voet van art. 552a Sv een klaagschrift heeft ingediend strekkende tot teruggave, dient de rechter te beoordelen of de klager die stelt rechthebbende te zijn, redelijkerwijs als rechthebbende op het inbeslaggenomene kan worden aangemerkt. Bij de beantwoording van deze vragen mag de rechter civielrechtelijke aspecten betrekken, maar van hem wordt niet verlangd dat hij treedt in de beslechting van burgerrechtelijke eigendoms- en bezitskwesties. Het gaat immers om een voorlopig oordeel omtrent de eigendoms- en bezitsrechten ten aanzien van het inbeslaggenomen voorwerp.
2.4. De Rechtbank heeft de vraag of de klaagster redelijkerwijs als rechthebbende op de auto kan worden aangemerkt, ontkennend beantwoord. De Rechtbank heeft dat oordeel gegrond op de vaststelling dat in het dossier niet alleen aanknopingspunten zijn te vinden voor de stelling dat de klaagster als rechthebbende kan worden aangemerkt, maar ook voor de stelling dat [betrokkene 2] als rechthebbende kan worden aangemerkt. Daarmee heeft de Rechtbank haar oordeel dat de klaagster redelijkerwijs niet als rechthebbende kan worden aangemerkt, ontoereikend gemotiveerd. Het middel klaagt daarover terecht.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is vastgesteld op 20 december 2011 en gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 januari 2012.