ECLI:NL:HR:2012:BT8785
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- W.M.E. Thomassen
- C.H.W.M. Sterk
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van een arrest wegens schending van het recht op rechtsbijstand tijdens politieverhoor
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 januari 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was op 1 januari 2007 aangehouden en had tijdens het politieverhoor een verklaring afgelegd zonder voorafgaand een advocaat te hebben geraadpleegd. De verdediging voerde aan dat deze verklaring uitgesloten moest worden van het bewijs, in lijn met de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Salduz versus Turkije. De Hoge Raad bevestigde dat een verdachte recht heeft op rechtsbijstand en dat het verzuim om dit recht te waarborgen, in beginsel leidt tot bewijsuitsluiting, tenzij er uitzonderingen van toepassing zijn.
Het Hof had vastgesteld dat er sprake was van een vormverzuim, maar had dit miskend in de gevolgen die eraan verbonden moesten worden. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet had mogen afwijken van de regel dat een niet-rechtdoenende verklaring van de verdachte, die zonder rechtsbijstand is afgelegd, niet voor het bewijs mag worden gebruikt. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het Hof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling.
Deze uitspraak benadrukt het belang van het recht op rechtsbijstand en de gevolgen van het niet naleven van dit recht in het strafproces. De Hoge Raad herhaalde en verduidelijkte de eerder vastgestelde principes omtrent de bewijsuitsluiting in gevallen van schending van het recht op rechtsbijstand, en bevestigde dat dergelijke schendingen ernstige gevolgen kunnen hebben voor de rechtspositie van de verdachte.