24 januari 2012
Strafkamer
nr. S 10/01093
Hoge Raad der Nederlanden
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 12 februari 2010, nummer 20/002988-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986, wonende te [woonplaats].
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.C. Oudijk, advocaat te Venlo, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft het in de zaak met parketnummer 01/850530-08 onder 1 bewezenverklaarde en de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1. Het Hof heeft - voor zover in cassatie van belang - in de zaak met parketnummer 01/850530-08 overeenkomstig de tenlastelegging ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"1. hij op 09 maart 2008 te 's-Hertogenbosch opzettelijk niet heeft voldaan aan een vordering, krachtens artikel 10 Algemene Plaatselijke Verordening 's-Hertogenbosch 1996 gedaan door [verbalisant 1] (hoofdagent) en [verbalisant 2] (hoofdagent) en [verbalisant 3] (hoofdagent) van politie regio Brabant-Noord, die waren belast met de uitoefening van enig toezicht en die waren belast met en bevoegd verklaard tot het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze ambtenaren van hem hadden gevorderd om te vertrekken, geen gevolg gegeven aan deze vordering.
2. hij op 10 februari 2008 te 's-Hertogenbosch opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [verbalisant 4], agent van politie regio Brabant-Noord, gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden: "waarom loog je" en/of "jij moet niet liegen", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking."
2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Op 25 augustus 2007 liep ik in mijn woonwijk te 's-Hertogenbosch. Ik vond het niet eerlijk dat [betrokkene 1] werd aangehouden."
b. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 5], voor zover inhoudende als verklaring van [verbalisant 4]:
"Op 25 augustus 2007 was ik, verbalisant, doende met de algemene surveillance te 's-Hertogenbosch.
Mijn collega [verbalisant 6] en ik pakten [betrokkene 1] bij zijn arm vast. Wij zeiden dat hij was aangehouden. Hierop wilden wij [betrokkene 1] richting ons voertuig geleiden.
Ik zag dat [verdachte] voor mij ging staan, ik voelde dat ik door hem werd tegengehouden. Ik zag dat hij een slagwapen in zijn hand had. Ik werd hierdoor belemmerd in de aanhouding waar ik mee doende was."
c. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 6], [verbalisant 4] en [verbalisant 7], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"Grond voor aanhouding:
Artikel 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
en
Artikel 27 lid 1 Wet wapens en munitie
Wij zagen dat een persoon uit de groep een biljartkeu in zijn handen had en zich uit de groep wilde onttrekken. Wij besloten tot directe aanhouding van deze persoon, naar later bleek genoemde verdachte [betrokkene 1].
Ter geleiding voor een hulpofficier van justitie werd verdachte ten spoedigste overgebracht naar de volgende locatie:
District Den Bosch
Vogelstraat 41 te 's-Hertogenbosch."
d. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"Datum aanhouding:
9 maart 2008
Locatie aanhouding:
's-Hertogenbosch
Reden van de aanhouding:
Op zondag 9 maart 2008, waren wij verbalisanten [verbalisant 1 en 2], in uniform gekleed en doende met algemene surveillance in de gemeente 's-Hertogenbosch. Op bovengenoemde datum zagen wij dat de ons ambtshalve bekende [verdachte] zich uitdagend gedroeg tegenover collega [verbalisant 7]. Wij hebben hem verzocht te vertrekken. Wij zagen dat hij hieraan niet voldeed, waarna collega [verbalisant 3] (het hof begrijpt: hoofdagent) [verdachte] op grond van artikel 10 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente te 's-Hertogenbosch (het hof begrijpt: 1996) gevorderd heeft te vertrekken daar hij door zijn gedrag aanleiding gaf tot het plegen van wanordelijkheden. Wij hebben [verdachte] hierna nog twee keer gevorderd te vertrekken. Wij zagen dat hij hieraan niet voldeed."
e. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een van hen:
"Op 10 februari 2008 hadden wij toezicht op het uitgaanspubliek te 's-Hertogenbosch. Omstreeks 03.55 uur kwam een groepje Marokkanen uit de dancing '[A]'. [Verdachte] kwam direct naar mij, [verbalisant 4], toegelopen. Hij sprak mij vervolgens aan. Ik zag en hoorde dat onder meer [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [betrokkene 1] begonnen te lachen richting mij, [verbalisant 4], en naar mij wezen. Ik zag dat ze met een groepje Marokkanen om mij heen gingen staan. Ik hoorde dat [verdachte] aan mij vroeg waarom ik loog. Wij hoorden dat [verdachte] zei dat ik, [verbalisant 4], niet moest liegen."
f. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Ik heb gezegd dat ze niet moest liegen."
2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
(...)
Met betrekking tot feit 2 (...) is het hof van oordeel dat het roepen van de woorden zoals in de tenlastelegging opgenomen impliceert dat de verbalisant heeft gelogen en daarmee dat zij niet integer is, hetgeen onder de omstandigheden waaronder deze bewoordingen werden gebezigd, te weten in de ruzieachtige sfeer op de openbare weg waarin het door verdachte ten overstaan van publiek werd geroepen, niet anders kan worden opgevat dan een inbreuk op de eer en goede naam van de verbalisant en derhalve als beledigend van aard."
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt wat betreft feit 1 over de motivering van de bewezenverklaring, in die zin dat niet blijkt dat de daar bedoelde vordering krachtens wettelijk voorschrift is gedaan.
3.2. De tenlastelegging van feit 1 is toegesneden op art. 184, eerste lid, Sr. Die bepaling eist een "krachtens wettelijk voorschrift" gedane vordering. Een dergelijk voorschrift moet uitdrukkelijk inhouden dat de betrokken ambtenaar gerechtigd is tot het doen van een vordering (vgl. HR 29 januari 2008, LJN BB4108, NJ 2008/206).
3.3. De tenlastelegging en bewezenverklaring houden in dat de vordering van de daar genoemde hoofdagenten aan de verdachte om te vertrekken is gedaan krachtens art. 10 van de Algemene Plaatselijke Verordening 's-Hertogenbosch 1996. In aanmerking genomen dat deze bepaling, die in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 13 is weergegeven, niet uitdrukkelijk inhoudt dat de ambtenaar van politie is gerechtigd tot het doen van een vordering als waarvan te dezen sprake is, is de bewezenverklaring, voor zover deze inhoudt dat de vordering "krachtens wettelijk voorschrift" is gedaan, niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
4. Beoordeling van het derde middel
4.1. Het middel keert zich tegen 's Hof oordeel dat wat betreft feit 2 de in de bewezenverklaring vermelde bewoordingen "waarom loog je" en "jij moet niet liegen" als belediging in de zin van art. 266 Sr kunnen worden aangemerkt.
4.2. De bewezenverklaring houdt in dat het hier gaat om een belediging die iemand mondeling in zijn tegenwoordigheid is aangedaan. In een dergelijk geval moet een uitlating als beledigend worden beschouwd indien zij de strekking heeft die ander aan te randen in zijn eer en goede naam. Het oordeel dat daarvan sprake is zal bij woorden waarvan het gebruik op zichzelf in het algemeen niet beledigend is, afhangen van de context waarin de uitlating is gedaan (vgl. HR 22 december 2009, LJN BJ9796, NJ 2010/671).
4.3. Het Hof heeft in zijn nadere bewijsoverweging de context benadrukt waarin de uitlatingen zijn gedaan. Het heeft daarmee tot uitdrukking gebracht dat de door de verdachte geuite bewoordingen "waarom loog je" en "jij moet niet liegen" op zichzelf beschouwd niet als beledigend in de zin van art. 266 Sr kunnen worden aangemerkt, maar dat voor het beledigende karakter van die uitlatingen een bepaalde context noodzakelijk is. Met betrekking tot die context heeft het Hof blijkens de gebezigde bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverweging vastgesteld dat de genoemde agent van politie op de openbare weg en in aanwezigheid van uitgaanspubliek werkzaam was in het kader van de handhaving van de openbare orde, hetgeen inhoudt dat de verdachte met zijn uitlatingen de integriteit van die agent van politie in twijfel heeft getrokken ten overstaan van het aanwezige publiek. 's Hofs oordeel dat onder deze omstandigheden die uitlatingen als beledigend in de zin van art. 266 Sr moeten worden aangemerkt, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting.
5. Beoordeling van het eerste en het vierde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het vijfde middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het in de zaak met parketnummer 01/850530-08 onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, W.F. Groos en Y. Buruma in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 24 januari 2012.