ECLI:NL:HR:2012:BT1856

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/03796
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over strafoplegging en het gebruik van niet-dossierinformatie door het Hof

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 januari 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in 1972 en woonachtig te [woonplaats], had beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het Hof, waarin een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf was opgelegd. De advocaat van de verdachte, mr. R.A. van der Horst, stelde dat het Hof ten onrechte had gelet op informatie die niet in het dossier was opgenomen en niet ter terechtzitting was besproken. Dit betrof de faillissementstatus van de firma [A] B.V., waarvan de verdachte en zijn compagnon eigenaar waren. De advocaat-generaal, Hofstee, had geconcludeerd tot vernietiging van het arrest en terugwijzing naar het Gerechtshof.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof in zijn strafmotivering had gekeken naar informatie van de Kamer van Koophandel over het faillissement van de firma, zonder dat deze informatie ter sprake was gebracht tijdens de zittingen. Dit was in strijd met artikel 301, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat er geen acht geslagen mag worden op stukken die niet zijn voorgelezen of waarvan de inhoud niet is meegedeeld. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling.

De Hoge Raad benadrukte dat de strafoplegging in overeenstemming moet zijn met de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit, en dat het Hof niet op basis van niet-dossierinformatie mag oordelen. De zaak illustreert het belang van een zorgvuldige procesvoering en de noodzaak om alle relevante informatie tijdens de zittingen te bespreken, zodat de verdediging adequaat kan reageren op de beschuldigingen.

Uitspraak

24 januari 2012
Strafkamer
nr. S 10/03796
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 19 februari 2010, nummer 21/004535-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.A. van der Horst, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof ten bezware van de verdachte heeft acht geslagen op informatie die niet tot het dossier behoort en niet ter terechtzitting is besproken.
2.2. Het Hof heeft in zijn bestreden arrest onder het kopje "Oplegging van straf en/of maatregel" het volgende overwogen:
"De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden - dat het een zeer ernstig feit betreft. Het afleggen van een meinedige verklaring ondermijnt het rechtssysteem. Een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is een passende en aangewezen straf.
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte een geheel voorwaardelijke straf, dan wel een werkstraf, eventueel gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf, op te leggen. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte samen met een compagnon, [betrokkene 1], een bedrijf heeft: [A] B.V. dat deze compagnon onlangs overleden is en dat verdachte de zaak nu alleen draaiende houdt. Indien hij in detentie zou moeten verblijven, zou dat het einde van het bedrijf betekenen, aldus de raadsvrouw.
Het hof heeft op grond van een openbare bron, de Kamer van Koophandel, vastgesteld dat de firma [A] gefailleerd is. Niet aannemelijk is derhalve geworden dat verdachte in verband met zijn werk en inkomsten geen gevangenisstraf zou kunnen ondergaan. Ook overigens is het hof geen reden bekend geworden waarom aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou kunnen worden opgelegd.
Het hof merkt in dit verband bovendien op het, gelet op de ernst van de zaak, niet gewenst te achten indien verdachte, gelet op de relatief beperkte duur van de onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, de mogelijkheid van elektronisch toezicht zou worden vergund. Het hof zal daarom bepalen dat de vrijheidsstraf moet worden ten uitvoer gelegd in een penitentiaire inrichting."
2.3. Art. 301, vierde lid, Sv luidt:
"Ten bezware van de verdachte wordt geen acht geslagen op stukken die niet zijn voorgelezen of waarvan de korte inhoud niet overeenkomstig het derde lid is meegedeeld."
2.4. De Hoge Raad verstaat de onder 2.2 weergegeven strafmotivering aldus dat het Hof op grond van de inlichtingen die het na de sluiting van het onderzoek op de terechtzitting heeft ingewonnen bij de Kamer van Koophandel heeft vastgesteld dat de firma [A] gefailleerd is, en dat het Hof het op grond daarvan niet aannemelijk heeft geoordeeld dat de verdachte in verband met zijn werk en inkomsten geen gevangenisstraf zou kunnen ondergaan. Noch het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg, noch de processen-verbaal van de terechtzittingen in hoger beroep houden evenwel in dat de omstandigheid dat voornoemde firma volgens de Kamer van Koophandel is gefailleerd, ter terechtzitting ter sprake is gebracht.
2.5. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is vastgesteld op 20 december 2011 en gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 24 januari 2012.