ECLI:NL:HR:2012:BT1856
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- W.M.E. Thomassen
- C.H.W.M. Sterk
- Rechtspraak.nl
Cassatie over strafoplegging en het gebruik van niet-dossierinformatie door het Hof
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 januari 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in 1972 en woonachtig te [woonplaats], had beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het Hof, waarin een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf was opgelegd. De advocaat van de verdachte, mr. R.A. van der Horst, stelde dat het Hof ten onrechte had gelet op informatie die niet in het dossier was opgenomen en niet ter terechtzitting was besproken. Dit betrof de faillissementstatus van de firma [A] B.V., waarvan de verdachte en zijn compagnon eigenaar waren. De advocaat-generaal, Hofstee, had geconcludeerd tot vernietiging van het arrest en terugwijzing naar het Gerechtshof.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof in zijn strafmotivering had gekeken naar informatie van de Kamer van Koophandel over het faillissement van de firma, zonder dat deze informatie ter sprake was gebracht tijdens de zittingen. Dit was in strijd met artikel 301, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat er geen acht geslagen mag worden op stukken die niet zijn voorgelezen of waarvan de inhoud niet is meegedeeld. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling.
De Hoge Raad benadrukte dat de strafoplegging in overeenstemming moet zijn met de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit, en dat het Hof niet op basis van niet-dossierinformatie mag oordelen. De zaak illustreert het belang van een zorgvuldige procesvoering en de noodzaak om alle relevante informatie tijdens de zittingen te bespreken, zodat de verdediging adequaat kan reageren op de beschuldigingen.