2.3.1. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitnota heeft de raadsvrouwe van de verdachte aldaar onder meer het volgende aangevoerd:
"Onrechtmatige aanhouding
6. In eerste aanleg is bepleit dat de aanhouding (evenals de staandehouding en fouillering) van [verdachte] in de tuin van de woning van zijn moeder onrechtmatig heeft plaatsgevonden.
7. Omdat de verdediging de conclusies van de rechtbank op dit punt onjuist voorkwamen, is na het instellen van hoger beroep aan de rechter-commissaris verzocht een viertal verbalisanten te horen over de gang van zaken rondom de aanhouding van [verdachte]. Deze verhoren hebben inmiddels plaatsgevonden, op 17 maart 2010. De verdediging stelt zich - ook na deze getuigenverhoren - op het standpunt dat onrechtmatig is gehandeld en dat daaraan consequenties moeten worden verbonden.
8. Voor de beantwoording van de vraag of sprake was van rechtmatig handelen van de politie, is een aantal vragen van belang:
• Heeft de politie de mannen eerder die dag de woning ook binnen zien gaan?
• Wisten de verbalisanten die de aanhouding verrichtten wie de twee mannen in de tuin waren?
• Zo niet, was er dan sprake van een redelijk vermoeden van schuld op het moment dat zij de tuin inliepen?
• Is [verdachte] voor of na het aantreffen van een geldbedrag en het bekend worden van zijn identiteit aangehouden?
9. Uit het dossier blijkt in elk geval dat twee onbekende mannen - naar later bleek: [verdachte en betrokkene 1] - een paar uur voor hun aanhouding vanuit het politiebureau zijn gezien in de buurt van het bewuste pand, namelijk in de gang ernaast. De verbalisanten die de observaties hebben verricht, [verbalisant 1 en 2], hebben niet gerelateerd dat zij de mannen een woning in hebben zien gaan en uit hebben zien komen (p. 72). Zij zien slechts twee mannen uit de gang gelegen naast de woning komen, zien even later een van hen - naar later blijkt: [betrokkene 1] - weer terug het gangetje inlopen en vervolgens weer uitlopen.
10. Aangezien in het proces-verbaal van aanhouding (p. 24) staat opgenomen dat "door collega's (...) is gezien dat [verdachte] en [betrokkene 1] in en uit de voornoemde woning gingen", zijn hierover nadere vragen gesteld aan de twee bovengenoemde verbalisanten, [verbalisant 1 en 2].
11. Voor het bestaan van een verdenking van betrokkenheid bij strafbare feiten die zich in de woning af zouden hebben gespeeld, is het immers relevant of de twee mannen in de woning zijn geweest (en er dus met andere woorden een relatie was tussen de mannen en de woning), of alleen maar in de buurt van de woning rondliepen.
12. Hierbij is van belang dat de verdediging stelt dat de gang naast de woning niet alleen toegang verschafte tot de poort en tuin van nr. 8, maar daarnaast ook tot twee andere woningen. Dit is niet alleen logisch gelet op de bouw van dergelijke huizenblokken met gangetjes ertussen, [verbalisant 3] verklaart hier ook over op 17 maart 2010 bij de rechter-commissaris. Hij verklaart in elk geval dat links van het gangetje ook een woning zit en dat je mogelijk nog bij andere woningen kunt komen als je doorloopt.
13. Bij de rechter-commissaris verklaart [verbalisant 1] duidelijk dat hij de mannen alleen de gang in en uit heeft zien komen, en dat hij geen zicht had op de poort in de gang. Hij heeft de teamleiding alleen gemeld dat de mannen de gang in zijn gegaan, en niet de woning.
14. Ook [verbalisant 2] verklaart bij de rechter-commissaris geen zicht te hebben gehad op de poort in het gangetje. Hij weet echter niet meer of hij de mannen uit de voordeur of uit de gang heeft zien komen.
15. Nu [verbalisant 1] het nog wel weet en het destijds opgemaakte proces-verbaal hierover ook duidelijk is, moet worden geconcludeerd dat de mannen alleen de gang in en uit zijn gelopen en dat dit ook de boodschap is geweest die voorafgaand aan de doorzoeking aan de teamleiding is doorgegeven of in elk geval doorgegeven had moeten worden.
16. Geconcludeerd moet worden dat voorafgaand aan de aanhouding niet kon worden vastgesteld dat de twee - op dat moment bij de observerende verbalisanten onbekende - mannen de bewuste woning zijn binnengegaan. Het was net zo goed mogelijk dat zij een andere woning via de gang betreden hadden. Het enkele feit dat zij in een zwarte auto reden en in de CIE-informatie werd genoemd dat een bezoeker van de woning in een - ander type - zwarte auto reed, is onvoldoende om te kunnen concluderen dat zij die middag ook daadwerkelijk de woning hebben bezocht.
17. De observerende verbalisanten, [verbalisant 1 en 2], hebben bij de rechter-commissaris bevestigd dat zij de mannen niet kenden. [Verbalisant 1] verklaart: "Ik had ze nog nooit eerder gezien." Geconcludeerd moet dus worden dat de identiteit van de mannen op het moment dat zij tijdens de doorzoeking de gang weer inliepen en de poort doorkwamen onbekend was. Op dat moment was er - voor zover de verbalisanten konden weten - geen enkel verband tussen hen en de woning of de bewoners. De veronderstelling van hulpofficier [verbalisant 3] dat wel sprake was van een relatie tussen de jongens en de woning - zoals hij bij de rechter-commissaris verklaart - hetgeen zijn "motivatie en afweging was om ze staande te houden", was derhalve onjuist.
18. Het enkele feit dat zij uiteindelijk wel de poort inliepen, waar op dat moment een groot aantal politiemensen in de tuin stond te overleggen en de taken voor de doorzoeking te verdelen zoals [verbalisant 3] bij de rechter-commissaris verklaart, maakt dit niet anders.
19. Ter vergelijking: als een buurtbewoner zou horen of zien dat een grote groep politiemensen in de tuin van de buren staat, is het niet meer dan logisch dat deze buurtbewoner de poort van de tuin opent om polshoogte te nemen. Dit maakt die buurtbewoner, mogelijk op weg naar zijn eigen achtertuin maar nieuwsgierig of bezorgd geworden door de geluiden uit de tuin van de buren, uiteraard geen verdachte.
20. Feitelijk was dit de situatie waar de politie in de tuin op dat moment vanuit had moeten gaan: twee onbekende mannen uit de buurt. Geen verdachten en dus geen grond voor staandehouding of aanhouding. Voor zover [verdachte] wel is staandegehouden en aangehouden, is dit onrechtmatig geweest.
21. [Verbalisant 4], de verbalisant die de aanhouding heeft verricht, verklaart bij de rechter-commissaris dat hij zich niet kan herinneren of hij de mannen gevraagd heeft wie ze waren. [Verbalisant 3] zegt meteen gevraagd te hebben wie ze waren, maar hij weet niet meer hoe ze hun naam hebben gegeven en wanneer. Hij verklaart: "Net voor of ten tijde van de staande houding hebben zij hun naam gegeven. Ik weet niet meer of ze dat hebben gedaan middels een legitimatie". Hij lijkt hier in elk geval geen concrete herinnering aan te hebben, nu hij niet meer weet hoe of wanneer. Niet duidelijk is bijvoorbeeld waarom het niet later kan zijn geweest. Uit de melding inverzekeringstelling in het proces-verbaal (p. 33) blijkt in elk geval dat [verdachte] zich met zijn eigen paspoort heeft gelegitimeerd. Niet kan worden vastgesteld dat hun namen al voor het toepassen van de dwangmiddelen bekend waren en dit lijkt ook niet nodig zijn geweest voor [verbalisant 3]. Hij verklaart immers dat de relatie met de woning voor hem de reden was hiertoe over te gaan.
22. Mogelijk zou wel sprake kunnen zijn van een rechtmatige aanhouding, indien daarvoor reeds verdovende middelen bij [betrokkene 1] en een geldbedrag bij [verdachte] zouden zijn aangetroffen.
23. Welke dwangmiddelen precies wanneer zijn toegepast, is echter volkomen onduidelijk. [Verbalisant 4] verklaart in elk geval niets over een staandehouding, noch over het eerst controleren van de identiteit of een voorafgaand onderzoek aan de kleding. [Verbalisant 4] is er duidelijk over bij de rechter-commissaris: de mannen - in elk geval [verdachte] - worden gelijk aangehouden. Pas daarna wordt [verdachte] gefouilleerd en wordt geld bij hem aangetroffen. De vraag naar de volgorde is meermalen aan [verbalisant 4] gesteld om vast te kunnen stellen of een eventuele aanhouding mede gebaseerd was op de bij [verdachte] en [betrokkene 1] aangetroffen goederen. Dit bleek niet het geval. Pas na de aanhouding werd hij gefouilleerd en werden de goederen aangetroffen. [Verbalisant 4] stelt daarmee dat het proces-verbaal van aanhouding onjuist is voor wat betreft de genoemde staandehouding en het twee maal fouilleren (voor en na de aanhouding) van [verdachte].
24. [Verbalisant 3] geeft weer een andere lezing, die bovendien innerlijk tegenstrijdig is. Hij verklaart eerst bij de rechter-commissaris dat hij hen na de - naar het standpunt van de verdediging onrechtmatige - staandehouding vroeg de zakken leeg te halen. Dat zouden ze hebben gedaan. Vervolgens verklaart hij: "[Verbalisant 4] deed de fouillering bij een van de twee en trof een geldbedrag aan." Daarna zou hij ([verbalisant 3]) de aanhouding van [verdachte] hebben bevolen. Geconfronteerd met het proces-verbaal van aanhouding - met daarin een ander verloop - verklaart hij vervolgens dat al bij het leegmaken van de zakken het geld (en drugs) werd aangetroffen en dat voor de aanhouding geen fouillering zou zijn geweest, maar pas erna. Dit is tegenstrijdig: enerzijds verklaart hij dat het geldbedrag door [verdachte] zelf is overhandigd na zijn staandehouding, anderzijds zegt hij dat dit geldbedrag pas is aangetroffen bij de fouillering - die pas na de aanhouding plaatsvond.
25. Nu de verklaring van [verbalisant 3] bij de rechter-commissaris op dit cruciale punt innerlijk tegenstrijdig is en bovendien niet overeenkomst met het proces-verbaal van aanhouding en de verklaring van [verbalisant 4] die zelf de aanhouding en fouillering heeft uitgevoerd, moet deze als onvoldoende betrouwbaar terzijde worden geschoven en kan deze niet voor het bewijs worden gebruikt.
26. Uitgangspunt moet derhalve zijn dat de twee onbekende mannen die niemand eerder de woning binnen had zien gaan, nog voordat hun identiteit bekend was, als verdachten werden aangemerkt en meteen werden aangehouden. Pas daarna, bij de fouillering, werden goederen aangetroffen die een verdenking zouden kunnen rechtvaardigen. Aldus is er sprake van een onrechtmatige aanhouding, hetgeen een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv oplevert.
27. Primair verzoekt de verdediging de bij die fouillering aangetroffen en inbeslaggenomen goederen (voor [verdachte] dus het geldbedrag) van het bewijs uit te sluiten; subsidiair met dit verzuim rekening te houden bij de eventueel op te leggen straf."