ECLI:NL:HR:2012:BT1671

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/01187
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in vervolging op grond van het Vluchtelingenverdrag

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 januari 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie (OM) in de vervolging van een verdachte die op 5 september 2009 in Hoek van Holland gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld Brits vreemdelingenpaspoort. De verdachte, geboren in 1987, had geclaimd dat hij gevlucht was uit een onveilig land en dat het OM niet-ontvankelijk verklaard moest worden op grond van artikel 31, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag. Dit artikel stelt dat vluchtelingen niet gestraft mogen worden voor illegale binnenkomst of verblijf, mits zij zich zonder vertraging bij de autoriteiten melden en goede redenen voor hun illegale status kunnen aanvoeren.

Het Gerechtshof had het verweer van de verdachte verworpen, met de overweging dat de vraag of artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag in de weg staat aan strafsancties niet kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van het OM. De Hoge Raad heeft deze beslissing echter onjuist bevonden en herhaalt de relevante overwegingen uit een eerder arrest (HR LJN BI1325). De Hoge Raad oordeelt dat er geen onderscheid gemaakt moet worden tussen illegale binnenkomst en het bezit van valse identiteitspapieren, omdat dit de bescherming van vluchtelingen onder artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag in gevaar brengt.

De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Gerechtshof en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht. De uitspraak benadrukt het belang van de bescherming van vluchtelingen en de voorwaarden waaronder het OM kan worden ontvankelijk verklaard in vervolging.

Uitspraak

10 januari 2012
Strafkamer
nr. S 10/01187
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 23 februari 2010, nummer 22/004590-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.J.A.P. van Breukelen, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt over de verwerping door het Hof van het verweer dat het Openbaar Ministerie op grond van art. 31, eerste lid, Vluchtelingenverdrag niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging.
2.2. Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 5 september 2009 te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld reisdocument, te weten een Brits vreemdelingenpaspoort (voorzien van het nummer: [001], op naam gesteld van [betrokkene 1]), welk gebruik hierin bestond dat hij, verdachte, dat reisdocument aan een medewerker van de Koninklijke Marechaussee, belast met de uitoefening van de grensbewaking, bij de uitreisbalie van de grensdoorlaatpost Hoek van Holland, heeft aangeboden (als ware het zijn, verdachtes, reisdocument) en/of (zodoende) de uitreis uit Nederland heeft verzocht."
2.3. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Ter terechtzitting in hoger beroep van 9 februari 2010 heeft de raadsman van de verdachte overeenkomstig zijn pleitnota bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte op grond van art. 31 lid 1 van het Vluchtelingenverdrag: verdachte is gevlucht uit een onveilig land en op doorreis naar Engeland.
Art. 31, eerste lid van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen houdt in:
(...)
Niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie kan slechts in uitzonderlijke gevallen worden uitgesproken, in het bijzonder wanneer ernstig inbreuk is gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan dan wel indien sprake is van andere vervolgingsbeletselen. Naar het oordeel van het hof doet deze situatie zich in dit geval niet voor. Het antwoord op de vraag of art. 31, eerste lid van genoemd verdrag al dan niet in de weg staat aan het opleggen van strafsancties kan, bij bevestigende beantwoording van die vraag, niet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openhaar Ministerie in de vervolging."
2.4. Art. 31, eerste lid, Vluchtelingenverdrag luidt:
"The Contracting States shall not impose penalties, on account of their illegal entry or presence, on refugees who, coming directly from a territory where their life or freedom was threatened in the sense of article 1, enter or are present in their territory without authorization, provided they present themselves without delay to the authorities and show good cause for their illegal entry or presence."
2.5. In zijn arrest van 13 oktober 2009, LJN BI1325, NJ 2009/531 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat voor de beoordeling van een beroep op art. 31 Vluchtelingenverdrag geen onderscheid moet worden gemaakt tussen "illegal entry or presence" enerzijds en het daarmee samenhangende bezit van valse identiteitspapieren anderzijds omdat een andersluidende opvatting onvoldoende recht doet aan de bedoeling van art. 31 Vluchtelingenverdrag om vluchtelingen, onder nadere, in het kader van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging te beoordelen voorwaarden, te vrijwaren van vervolging wegens "illegal entry or presence" en omdat anders de met die bepaling beoogde bescherming van vluchtelingen ernstig wordt tekortgedaan.
2.6. 's Hofs verwerping van het beroep op de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat "het antwoord op de vraag of art. 31, eerste lid van genoemd verdrag al dan niet in de weg staat aan het opleggen van strafsancties bij bevestigende beantwoording van die vraag niet kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging", is derhalve onjuist. Het middel klaagt daarover terecht.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 10 januari 2012.