ECLI:NL:HR:2012:BT1671
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- W.F. Groos
- C.H.W.M. Sterk
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in vervolging op grond van het Vluchtelingenverdrag
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 januari 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie (OM) in de vervolging van een verdachte die op 5 september 2009 in Hoek van Holland gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld Brits vreemdelingenpaspoort. De verdachte, geboren in 1987, had geclaimd dat hij gevlucht was uit een onveilig land en dat het OM niet-ontvankelijk verklaard moest worden op grond van artikel 31, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag. Dit artikel stelt dat vluchtelingen niet gestraft mogen worden voor illegale binnenkomst of verblijf, mits zij zich zonder vertraging bij de autoriteiten melden en goede redenen voor hun illegale status kunnen aanvoeren.
Het Gerechtshof had het verweer van de verdachte verworpen, met de overweging dat de vraag of artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag in de weg staat aan strafsancties niet kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van het OM. De Hoge Raad heeft deze beslissing echter onjuist bevonden en herhaalt de relevante overwegingen uit een eerder arrest (HR LJN BI1325). De Hoge Raad oordeelt dat er geen onderscheid gemaakt moet worden tussen illegale binnenkomst en het bezit van valse identiteitspapieren, omdat dit de bescherming van vluchtelingen onder artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag in gevaar brengt.
De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Gerechtshof en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht. De uitspraak benadrukt het belang van de bescherming van vluchtelingen en de voorwaarden waaronder het OM kan worden ontvankelijk verklaard in vervolging.