ECLI:NL:HR:2012:BR1143

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/01696
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
  • W.M.E. Thomassen
  • H.A.G. Splinter-van Kan
  • Y. Buruma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek en schorsing van het onderzoek ter terechtzitting in strafzaak

In deze zaak gaat het om een wrakingsverzoek dat is ingediend door de raadsman van de verdachte tijdens de terechtzitting in hoger beroep. De voorzitter van het Hof had aangekondigd dat het opportuun was om een proces-verbaal van verdenking meineed op te maken, waarop de raadsman onmiddellijk het verzoek tot wraking indiende. De Hoge Raad oordeelt dat de voorzitter zich niet had hoeven te onthouden van het afronden van het onderzoek, aangezien de raadsman geen bezwaar had gemaakt tegen de afronding van het onderzoek ter terechtzitting. De Hoge Raad wijst erop dat artikel 513.5 van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat de terechtzitting wordt geschorst bij een wrakingsverzoek, maar dat dit niet in de weg staat aan het opstellen van een proces-verbaal van verdenking meineed.

De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en vermindert deze tot 28 maanden. De Hoge Raad concludeert dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden, omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. Dit leidt tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van dertig maanden. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 10 januari 2012, na een proces dat begon met een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage op 14 april 2010.

Uitspraak

10 januari 2012
Strafkamer
nr. S 10/01696
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 14 april 2010, nummer 22/003368-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Noord-Holland Noord, locatie Westlinge" te Heerhugowaard.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep ten onrechte niet onverwijld is geschorst na het door de raadsman gedane verzoek tot wraking van de voorzitter en het Hof.
2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer het volgende in:
"De voorzitter onderbreekt vervolgens het onderzoek voor beraad. Na beraad wordt het onderzoek hervat en deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het hof de vordering van de advocaat-generaal honoreert: aangezien de getuige er door de advocaat-generaal van wordt verdacht zich op deze terechtzitting aan het misdrijf van meineed te hebben schuldig gemaakt, acht het hof het opportuun dat dienaangaande een "proces-verbaal verdenking meineed" wordt opgemaakt. De raadsman deelt hierop mede dat hij de voorzitter en het hof wraakt. Desgevraagd heeft hij er geen bezwaar tegen dat het lopende onderzoek ter terechtzitting voor wat de getuigen betreft, wordt afgerond.
De voorzitter stelt vervolgens het proces-verbaal verdenking meineed op, met daarin de afgelegde verklaring van de getuige, welk proces-verbaal door de voorzitter, de raadsheren en de griffier wordt ondertekend. Deze verklaring wordt, na voorlezing en nadat daarbij door de getuige is volhard, vervolgens door deze ondertekend.
Het "proces-verbaal verdenking meineed" wordt door het hof in handen gesteld van de advocaat-generaal. Van dit proces-verbaal wordt een kopie aan het onderhavige proces-verbaal gehecht.
De getuige wordt vervolgens op last van de advocaat-generaal door de parketpolitie aangehouden.
De voorzitter heeft de overige leden van het hof, de advocaat-generaal, de raadsman en de verdachte de gelegenheid gegeven vragen aan de getuigen te stellen en aan de verdachte de gelegenheid geboden tegen de verklaring van de getuigen in te brengen wat tot zijn verdediging kan dienen.
De verdediging en de advocaat-generaal doen afstand van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2].
De voorzitter deelt de getuige [getuige 2], tevens benadeelde partij, en diens advocaat mr. De Vries mede dat de inhoudelijke behandeling naar verwachting heden niet zal kunnen worden voortgezet. Beiden zullen tegen de nadere terechtzitting worden opgeroepen.
De voorzitter deelt vervolgens mede dat het verzoek tot wraking zo spoedig mogelijk zal worden behandeld door een wrakingskamer en dat het onderzoek in de hoofdzaak na de beslissing in het wrakingsincident zal worden voortgezet, dan wel door een andere kamer zal worden aangevangen. De voorzitter onderbreekt het onderzoek ter terechtzitting.
Nadat de wrakingskamer afwijzend heeft beslist op het wrakingsverzoek hervat de voorzitter het onderzoek."
2.3. Het middel strekt ten betoge dat de voorzitter van het Hof na het door de raadsman gedane verzoek tot wraking zich ervan had behoren te onthouden dat "het lopende onderzoek ter terechtzitting voor wat de getuigen betreft is afgerond, waaronder het opstellen van het proces-verbaal verdenking meineed".
2.4. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman aldaar desgevraagd verklaard geen bezwaar te hebben tegen die afronding van het onderzoek. In een dergelijk geval kan in cassatie niet met vrucht worden geklaagd over die afronding. Hierop stuit het middel af.
2.5. Opmerking verdient nog het volgende. In art. 513, vijfde lid, Sv is bepaald dat ingeval het verzoek om wraking ter terechtzitting geschiedt, de terechtzitting wordt geschorst. Een redelijke wetsuitleg brengt mee dat zulks in een geval als het onderhavige waarin het Hof is gewraakt direct na de mededeling dat het Hof het opportuun achtte dat een "proces-verbaal verdenking meineed" werd opgemaakt, niet in de weg staat aan het opstellen van bedoeld proces-verbaal.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het derde middel
4.1. Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van dertig maanden.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 28 maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is vastgesteld op 20 december 2011 en gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, W.M.E. Thomassen, H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 10 januari 2012.