ECLI:NL:HR:2012:BQ8590

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/04324 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • H.A.G. Splinter-van Kan
  • Y. Buruma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beklag tot teruggave van in beslag genomen auto in het kader van strafvordering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 maart 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een beklag tot teruggave van een in beslag genomen personenauto. De klager, geboren in 1985 en wonende te [woonplaats], had een klaagschrift ingediend op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, waarin hij stelde eigenaar te zijn van de auto die in beslag was genomen door het Openbaar Ministerie. De Rechtbank te Rotterdam had eerder geoordeeld dat de klager niet als rechthebbende kon worden aangemerkt, omdat autobedrijf [A] B.V. als oorspronkelijke eigenaar van de auto deze gedurende drie jaar na de diefstal kon opeisen. De klager had de auto gekocht van een niet beschikkingsbevoegde, waardoor hij geen eigendom kon verkrijgen.

De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank geen onjuiste opvatting had gegeven over artikel 3:86 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek en dat het oordeel van de Rechtbank niet onbegrijpelijk was. De Hoge Raad benadrukte dat in de beslagprocedure een voorlopig oordeel wordt gegeven over de eigendoms- en bezitsrechten van het in beslag genomen voorwerp. De klager had niet aangetoond dat hij recht had op de auto, en de omstandigheid dat verzekeringsmaatschappij [B] mogelijkerwijs op grond van subrogatie in de rechten van autobedrijf [A] B.V. was getreden, deed hieraan niet af. De Hoge Raad verwierp het beroep van de klager, waarmee de beslissing van de Rechtbank in stand bleef.

Uitspraak

27 maart 2012
Strafkamer
nr. S 09/04324 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Rotterdam van 13 oktober 2009, nummer RK 09/1026, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[Klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. R.A.J. Verploegh, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft op 7 juni 2011, zonder bespreking van de namens de klager voorgestelde middelen, geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking. Op 25 oktober 2011 heeft de Advocaat-Generaal aanvullend geconcludeerd. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de aanvullende conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel komt op tegen de ongegrondverklaring van het beklag.
2.2. De Rechtbank heeft het door de klager ingediende klaagschrift, strekkende tot teruggave aan hem van de onder [betrokkene 1] en [betrokkene 2] in beslag genomen personenauto ongegrond verklaard. De bestreden beschikking houdt daaromtrent het volgende in:
"Inhoud van de klacht
De klager beklaagt zich over het uitblijven van een last tot teruggave van de in beslag genomen personenauto aan klager stellende - zakelijk weergegeven - dat de auto hem in eigendom toebehoort en hij verkrijger te goeder trouw is.
Ontvankelijkheid
Het klaagschrift is tijdig ingediend en de klager is hierin dus in zoverre ontvankelijk.
De klager stelt eigenaar te zijn van de in beslag genomen personenauto. Nu de rechtbank het - op grond van de bij het klaagschrift overgelegde bescheiden - aannemelijk acht dat de klager als eigenaar van de in beslag genomen personenauto heeft te gelden, moet hij worden beschouwd als belanghebbende, zodat hij ook in dit opzicht ontvankelijk is in zijn klacht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft tijdens de behandeling van het klaagschrift in openbare raadkamer te kennen gegeven dat het Openbaar Ministerie zich verzet tegen teruggave van de personenauto aan de klager, nu de klager geen recht heeft op het goed.
De rechtbank overweegt als volgt:
De rechtbank is van oordeel dat de belanghebbende, te weten autobedrijf [A] B.V. te [plaats], de rechtmatige eigenaar van de in beslag genomen personenauto is. Immers deze auto is in de periode van 17 november 2008 tot en met 18 november 2008 gestolen en daarvan heeft [betrokkene 3] namens autobedrijf [A] B.V. te [plaats] op 20 november 2008 aangifte gedaan. De klager heeft de auto gekocht van een niet beschikkingsbevoegde. Daarom verkrijgt hij niet de eigendom van de auto. Deze is bij autobedrijf [A] B.V. te [plaats] gebleven."
2.3. Het middel klaagt onder meer dat het oordeel van de Rechtbank dat autobedrijf [A] B.V. als eigenaar van de auto moet worden aangemerkt, onbegrijpelijk is nu de Rechtbank in haar beschikking ook heeft geoordeeld dat aannemelijk is dat de klager als eigenaar van de auto heeft te gelden.
2.4. Deze klacht berust op een onjuiste lezing van de beschikking, zodat zij feitelijke grondslag mist. De Rechtbank heeft in haar beschikking onder het opschrift "Ontvankelijkheid" tot uitdrukking gebracht dat de klager, op grond van de bescheiden die bij het klaagschrift zijn overgelegd ter staving van de stelling dat hij de eigenaar is van de auto, als belanghebbende moet worden aangemerkt en derhalve ontvankelijk is in zijn beklag.
2.5. Het middel klaagt voorts over het oordeel van de Rechtbank dat autobedrijf [A] B.V. als eigenaar van de auto moet worden aangemerkt.
2.6. Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer houdt het volgende in:
"De advocaat voert het woord en deelt daartoe mede:
Er ligt een deskundigenonderzoek van de RDW en het is mij niet duidelijk hoe zij aan het vin-nummer van de auto zijn gekomen. Er zou een stuk schutbord ingelast zijn. Er is een proces-verbaal van diefstal, maar dat heeft betrekking op een zwarte auto. Het vin-nummer eindigend op [001] is gekoppeld aan een zwarte auto.
Wij betwisten dat de in beslag genomen auto dit vin-nummer heeft en dat het omgekat is. Cliënt heeft een aankoopbon van de personenauto aan de politie overlegd. Er is onvoldoende aangetoond dat de auto is omgekat en dat cliënt dat kon weten. Als cliënt daarvan op de hoogte was dan zou hij het niet laten importeren bij de RDW.
De officier van justitie deelt mede:
Het is juist dat in het onderzoeksrapport van de RDW gesproken wordt over een andere kleur auto. Ik zie geen reden om aan het rapport te twijfelen. Het chassisnummer blijkt van de gestolen auto te zijn. Het gaat derhalve wel om dezelfde auto. Dat de klager te goeder trouw was betwist ik. Hij heeft geen aankoopbon, hij kan geen naam noemen van de verkoper. Tijdens het onderzoek zegt de klager niets over Duitsland. Het autobedrijf danwel de verzekeringsmaatschappij moet als eigenaar van de personenauto worden gezien. Het openbaar ministerie is voornemens de auto [aan] een van hen terug te geven. Het klaagschrift dient ongegrond te worden verklaard.
De rechter merkt op dat het autobedrijf schadeloos is gesteld.
De officier van justitie deelt mede:
Dan moet de auto naar de verzekeringsmaatschappij. Er zijn verder nog geen voornemens geuit. Ik kan niet zeggen of er strafrechtelijk nog iets gaat gebeuren in deze zaak.
(...)
De advocaat deelt mede:
Volgens mij zit er gewoon een bon in het dossier waar een naam van de verkoper op staat.
De rechter deelt mede dat voornoemde bon zich inderdaad bij de stukken bevindt.
De advocaat deelt mede:
De auto is aangeboden bij de RDW. Dat is een teken dat je het laat onderzoeken om te importeren. Daaruit blijkt ook van goeder trouw."
2.7. In een geval waarin het belang van strafvordering het voortduren van een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag niet meer vordert en waarin een derde/niet-beslagene op de voet van art. 552a Sv een klaagschrift heeft ingediend strekkende tot teruggave, dient de Rechtbank te beoordelen of de klager die als derde/niet-beslagene stelt rechthebbende te zijn, redelijkerwijs als rechthebbende op het inbeslaggenomene kan worden aangemerkt. Hierbij mag de rechter civielrechtelijke aspecten betrekken, maar van hem wordt niet verlangd dat hij treedt in de beslechting van burgerrechtelijke eigendoms- en bezitskwesties. Het gaat in de beslagprocedure om een voorlopig oordeel omtrent de eigendoms- en bezitsrechten ten aanzien van het in het geding zijnde voorwerp.
2.8. De Rechtbank heeft in haar overwegingen tot uitdrukking gebracht dat de klager voorshands redelijkerwijs niet als rechthebbende van de auto kan worden aangemerkt, aangezien autobedrijf [A] B.V., als oorspronkelijke eigenaar van de auto, deze gedurende drie jaren te rekenen vanaf de dag van de diefstal als zijn eigendom kan opeisen. Daarmee heeft de Rechtbank geen blijk gegeven van een onjuiste opvatting omtrent art. 3:86, derde lid, BW. Het oordeel van de Rechtbank dat de klager redelijkerwijs niet als rechthebbende kan worden aangemerkt, is ook niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat uit het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer niet blijkt dat namens de klager een beroep is gedaan op de in art. 3:86, derde lid onder a, BW bedoelde uitzondering op de in de aanhef van dat artikel geformuleerde hoofdregel.
2.9. De omstandigheid dat verzekeringsmaatschappij [B] mogelijkerwijs op grond van subrogatie in de rechten van autobedrijf [A] B.V. is getreden, doet aan het voorgaande niet af.
2.10. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 maart 2012.