ECLI:NL:HR:2012:BP7858

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/02470 E
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van regelgeving inzake overbrenging van afvalstoffen en toepassing van sanctierecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 januari 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was beschuldigd van het overbrengen van afvalstoffen, specifiek afval van kabels, zonder de vereiste kennisgeving aan de bevoegde autoriteiten, wat in strijd was met de EEG-Verordening nr. 259/93. De feiten betroffen een handeling die op of omstreeks 18 maart 2005 had plaatsgevonden, waarbij de verdachte vier containers met afval van kabels van het Verenigd Koninkrijk naar China via Nederland had overgebracht. De Hoge Raad oordeelde dat na het begaan van het feit de delictsomschrijving in gunstige zin was gewijzigd, en dat de nieuwe regelgeving niet voortvloeide uit een verandering van inzicht van de wetgever omtrent de strafwaardigheid van het feit. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en wees de zaak terug naar het Gerechtshof voor herbeoordeling van de straf.

Uitspraak

10 januari 2012
Strafkamer
nr. S 09/02470 E
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, Economische Kamer, van 22 april 2009, nummer 22/000636-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], gevestigd te [vestigingsplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. Th.J. Kelder, advocaat te Den Haag en mr. J.C. Ozinga, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. Mr. Th.J. Kelder heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het tweede, het vierde en het vijfde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd het verweer heeft verworpen dat als gevolg van verandering van wetgeving geen sprake meer is van een strafbaar feit.
3.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"zij op of omstreeks 18 maart 2005 te Rotterdam, een handeling heeft verricht als bedoeld in artikel 26, eerste lid van de EEG-Verordening nr 259/93 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap, immers was zij doende 4 containers waarvan de inhoud bestond uit een mengsel van afvalstoffen, te weten afval van kabels bestaande uit
- een kern van koper en geïsoleerd door een kunststof mantel en
- een kern van koper en geïsoleerd door een mantel van PVC en
- een kern van koper geïsoleerd door kunststof met daaromheen een isolatielaag van papier en ijzer en omsloten door een kunststof mantel van PVC en
- een kern van koper geïsoleerd door kunststof met daaromheen een stalen mantel omsloten door een kunststof mantel,
over te brengen van het Verenigd Koninkrijk naar China via Nederland, terwijl die overbrenging geschiedde zonder kennisgeving aan de betrokken bevoegde autoriteit overeenkomstig genoemde Verordening."
3.2.2. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsvrouw van de verdachte heeft betoogd dat - zoals nader is toegelicht in haar overgelegde pleitaantekeningen - door wijziging van de EVOA thans voor de overbrenging van de onderhavige afvalstoffen geen kennisgeving meer is vereist, en dat - zo begrijpt het hof - de strafbaarheid aan het feit is komen te ontvallen.
Het hof verwerpt dit verweer. Op grond van het bepaalde bij en krachtens artikel 3, lid 1, aanhef en sub iv) EVOA geldt nog steeds een kennisgevingsverplichting, en al zou dit anders zijn, dan verhindert zulks bestraffing niet nu de wetgever geen blijk heeft gegeven van een gewijzigd inzicht in de strafwaardigheid van de overtreding van de vervangen voorschriften."
3.2.3. Het Hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als:
"Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.60, eerste lid, van de Wet milieubeheer, begaan door een rechtspersoon."
3.3. Volgens het middel heeft het Hof ten onrechte de met ingang van 12 juli 2007 met betrekking tot afval van kabels gewijzigde regeling als bedoeld in art. 26, eerste lid van de verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap (PbEG L 30) (hierna: EVOA (oud)) in verbinding met art. 10.60, eerste lid, Wet milieubeheer (oud) toegepast, waardoor het Hof in strijd heeft gehandeld met art. 1, tweede lid, Sr.
3.4. Voor de beoordeling van het middel zijn de volgende bepalingen van belang.
- Art. 26, eerste lid EVOA (oud):
"Als sluikhandel wordt beschouwd elke overbrenging van afvalstoffen die:
a) geschiedt zonder kennisgeving aan alle betrokken bevoegde autoriteiten overeenkomstig deze verordening, of
b) geschiedt zonder toestemming van de betrokken bevoegde autoriteiten overeenkomstig deze verordening (...)"
- Art. 10.60, eerste lid, (oud) Wet milieubeheer:
"Het is verboden handelingen te verrichten als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de EEG-verordening overbrenging van afvalstoffen."
- Art. 1a, aanhef en onder 1º,(oud) Wet op de economische delicten:
"Economische delicten zijn eveneens: overtredingen van voorschriften, gesteld bij of krachtens: de Wet milieubeheer, (...) de artikelen (...) 10.60, eerste (...) lid (...)"
- Art. 2, eerste lid, Wet op de economische delicten:
"De economische delicten, bedoeld in (...) artikel 1a, onder 1º en 2º, zijn misdrijven, voor zover zij opzettelijk zijn begaan; voor zover deze economische delicten geen misdrijven zijn, zijn zij overtredingen."
- Art. 6, eerste lid aanhef en onder 3º, (oud) Wet op de economische delicten:
"Hij, die een economisch delict begaat, wordt gestraft: (...) in geval van overtreding, voor zover het betreft een economisch delict bedoeld in artikel (...) 1a, onder 1º, met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de vierde categorie."
- Art. 18, eerste lid, van de verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PbEG L 190) (hierna: EVOA (nieuw)):
"Voor afvalstoffen als bedoeld in artikel 3, leden 2 en 4, die bestemd zijn voor transport gelden de volgende procedures:
a) teneinde ertoe bij te dragen dat transporten van dergelijke afvalstoffen beter kunnen worden gevolgd, zorgt de onder de rechtsmacht van het land van verzending vallende opdrachtgever voor de overbrenging ervoor dat de afvalstoffen vergezeld gaan van de in bijlage VII genoemde informatie;
b) bijlage VII wordt door de opdrachtgever van de overbrenging ondertekend voordat de overbrenging plaatsvindt en wordt door de inrichting van nuttige toepassing of het laboratorium en de ontvanger ondertekend wanneer zij de betrokken afvalstoffen ontvangen."
- Art. 10.60, vijfde lid, Wet milieubeheer:
"Het is verboden afvalstoffen over te brengen indien gehandeld wordt in strijd met een voorschrift gesteld bij:
a. artikel (...) 18, eerste (...) lid (...) van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen."
- Art. 1a, aanhef en onder 2º, Wet op de economische delicten:
"Economische delicten zijn eveneens: overtredingen van voorschriften, gesteld bij of krachtens: de Wet milieubeheer, de artikelen (...) 10.60, vijfde lid, onder a (...)"
- Art. 6, eerste lid aanhef en onder 4°, Wet op de economische delicten:
"Hij, die een economisch delict begaat, wordt gestraft: (...) in geval van een andere overtreding, met hechtenis van ten hoogste zes maanden, taakstraf of geldboete van de vierde categorie."
3.5. Art. 1, tweede lid, Sr luidt:
"Bij verandering in de wetgeving na het tijdstip waarop het feit begaan is, worden de voor de verdachte gunstigste bepalingen toegepast."
3.6. In zijn arrest van 12 juli 2011, LJN BP6878 heeft de Hoge Raad zich uitgesproken over de huidige betekenis die aan art. 1, tweede lid, Sr moet worden toegekend.
Ingeval na het begaan van het feit de delictsomschrijving - in voor de verdachte gunstige zin - is gewijzigd, waaronder begrepen veranderingen in de bestanddelen alsmede het vervallen van strafbaarstellingen, is art. 1, tweede lid, Sr toepasselijk indien die wetswijziging voortvloeit uit een verandering van inzicht van de wetgever omtrent de strafwaardigheid van het vóór de wetswijziging begane strafbare feit.
Voor regels van sanctierecht, die zowel het specifieke strafmaximum als meer algemene regels met betrekking tot de sanctieoplegging kunnen betreffen, geldt dat een sedert het plegen van het delict opgetreden verandering door de rechter met onmiddellijke ingang - en dus zonder toetsing aan de maatstaf van het gewijzigd inzicht van de strafwetgever omtrent de strafwaardigheid van de vóór de wetswijziging begane strafbare feiten - moet worden toegepast, indien en voor zover die verandering in de voorliggende zaak ten gunste van de verdachte werkt.
3.7. Het gaat in deze zaak om een verdachte die, naar het Hof heeft vastgesteld, op of omstreeks 18 maart 2005, derhalve vóór 12 juli 2007, afval van kabels zonder de op grond van art. 26 EVOA (oud) vereiste kennisgeving aan de bevoegde autoriteiten via Nederland heeft overgebracht van het Verenigd Koninkrijk naar China. De kennisgevingsplicht die gold voor het overbrengen van afval van kabels was per 12 juli 2007 vervangen door een informatieplicht op grond van art. 18, eerste lid, EVOA (nieuw). Het Hof heeft einduitspraak gedaan op 22 april 2009.
3.8.1. De EVOA (oud) is met ingang van 12 juli 2007 ingetrokken en vervangen door de EVOA (nieuw). Art. 62, eerste lid, van deze Verordening luidt:
"Op overbrengingen die vóór 12 juli 2007 zijn aangemeld en waarvoor de bevoegde autoriteit van bestemming vóór deze datum een ontvangstbevestiging heeft gegeven, zijn de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 259/93 van toepassing."
3.8.2. De sanctie op de niet opzettelijke niet-naleving van de kennisgevingsverplichting van art. 26 EVOA (oud) ten aanzien van overbrenging van afval van kabels was op grond van art. 10.60, eerste lid, (oud) Wet milieubeheer in verbinding met art. 1a, aanhef en onder 1°, (oud), art. 2, eerste lid, en art. 6, eerste lid aanhef en onder 3°, (oud) Wet op de economische delicten hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de vierde categorie. De sanctie op de niet opzettelijke niet-naleving van de per 12 juli 2007 geldende informatieplicht als bedoeld in art. 18, eerste lid, EVOA (nieuw) is op grond van art. 10.60, vijfde lid, Wet milieubeheer in verbinding met art. 1a, aanhef en onder 2°, art. 2, eerste lid, en art. 6, eerste lid aanhef en onder 4°, Wet op de economische delicten hechtenis van ten hoogste zes maanden, taakstraf of geldboete van de vierde categorie.
3.9. Uit de hiervoor onder 3.8.1 weergegeven regel van overgangsrecht leidt de Hoge Raad af dat de verandering van regelgeving ten aanzien van het overbrengen van afval van kabels niet voortvloeit uit een verandering van inzicht bij de regelgever omtrent de strafwaardigheid van het vóór die wijziging begane strafbare feit. Het middel faalt in zoverre.
3.10. Uit hetgeen hiervoor onder 3.8.2 is overwogen volgt dat de regels van het sanctierecht ten aanzien van het overbrengen van afval van kabels ten gunste van de verdachte zijn veranderd. Het Hof had daarom dat mildere sanctieregime behoren toe te passen.
3.11. Het middel is dus in zoverre terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het eerste middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak in zoverre op het bestaande beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 10 januari 2012.