ECLI:NL:HR:2012:BP4954

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/00154
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid cassatieberoep wegens overschrijding cassatietermijn in kort geding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 april 2012 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep. De eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat, had cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 24 augustus 2010 was gewezen. De eiser had op 23 november 2010 de cassatiedagvaarding ingediend, maar de Hoge Raad oordeelde dat dit beroep niet-ontvankelijk was. Dit was het gevolg van het feit dat de cassatietermijn van acht weken, zoals voorgeschreven in artikel 402 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in verbinding met artikel 339 lid 2 Rv, was overschreden. De termijn begon te lopen op de dag van de uitspraak van het hof, en verstreek op 19 oktober 2010. De Hoge Raad concludeerde dat de eiser niet binnen de gestelde termijn had gehandeld, waardoor hij niet kon worden ontvangen in zijn cassatieberoep. De Hoge Raad heeft de eiser ook veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de curator op nihil zijn begroot. De uitspraak werd gedaan door de raadsheren F.B. Bakels, W.D.H. Asser, C.E. Drion, en werd openbaar uitgesproken door raadsheer J.C. van Oven.

Uitspraak

20 april 2012
Eerste Kamer
11/00154
EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. J.D. Boetje en mr. B.J. Oort, thans mr. A. Orhan,
t e g e n
Mr. L.H.A.M. ANDRIESSEN, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Keuken Kwaliteits Groep B.V.,
kantoorhoudende te Breda,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en de curator.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 214258/KG ZA 10-40 van de rechtbank Breda van 17 februari 2010;
b. het arrest in de zaak 200.058.051 van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 24 augustus 2010.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de curator is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in het door hem ingestelde cassatieberoep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
[Eiser] heeft bij dagvaarding van 23 november 2010 cassatieberoep ingesteld tegen het onder 1 genoemde arrest van het hof van 24 augustus 2010. Aangezien het hier een procedure in kort geding betreft, bedroeg de cassatietermijn ingevolge art. 402 lid 2 Rv. in verbinding met art. 339 lid 2 Rv. acht weken, te rekenen vanaf de dag van de uitspraak. In het onderhavige geval verstreek die termijn op 19 oktober 2010.
Het cassatieberoep is dus na afloop van de cassatietermijn ingesteld, zodat [eiser] in zijn beroep niet kan worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn cassatieberoep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de curator begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren F.B. Bakels, als voorzitter, W.D.H. Asser en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 20 april 2012.