ECLI:NL:HR:2011:BU8923
Hoge Raad
- Cassatie
- D.G. van Vliet
- E.N. Punt
- A.H.T. Heisterkamp
- J.A.C.A. Overgaauw
- M.A. Fierstra
- Rechtspraak.nl
Aansprakelijkheid voor vennootschapsbelasting na ontbinding van vennootschap
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 december 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft de aansprakelijkstelling van een belanghebbende voor vennootschapsbelasting die was opgelegd aan A B.V., een vennootschap die inmiddels was ontbonden. De belanghebbende was de enige aandeelhouder en bestuurder van de BV tot aan de ontbinding in 1995. De Ontvanger had de belanghebbende aansprakelijk gesteld voor de vennootschapsbelasting over het jaar 1993, maar het Hof had geoordeeld dat de BV niet in gebreke was met de betaling van haar belastingschuld, waardoor de aansprakelijkstelling niet mogelijk was.
De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof. De Raad oordeelde dat de BV niet meer bestond op het moment dat de navorderingsaanslag werd opgelegd en dat er geen verzoek was gedaan om de vereffening van de BV te heropenen. Hierdoor kon niet worden aangenomen dat de BV in gebreke was met de betaling van haar belastingschuld, wat een vereiste is voor aansprakelijkstelling volgens de Invorderingswet 1990. De Hoge Raad verwierp het principale beroep in cassatie en oordeelde dat de Staatssecretaris van Financiën in de proceskosten moest worden veroordeeld.
De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de aansprakelijkheid van aandeelhouders en bestuurders van vennootschappen die zijn ontbonden, vooral in het kader van belastingverplichtingen. De beslissing benadrukt dat aansprakelijkstelling niet kan plaatsvinden als de vennootschap niet meer bestaat en er geen heropening van de vereffening heeft plaatsgevonden. Dit arrest is van belang voor de rechtspraktijk, vooral voor situaties waarin vennootschappen worden ontbonden en er nog belastingverplichtingen openstaan.