ECLI:NL:HR:2011:BU8748

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/01038 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage inzake diefstal en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

Op 20 december 2011 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in de zaak met nummer 11/01038 H, waarin een aanvrage tot herziening werd behandeld. De aanvrager, vertegenwoordigd door mr. F.I. Piternella, had verzocht om herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 19 maart 2004 was gewezen. In dat arrest was de aanvrager veroordeeld voor diefstal en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, wat resulteerde in een gevangenisstraf van drie maanden en een schadevergoedingsmaatregel aan de benadeelde partij.

De Hoge Raad heeft de aanvrage tot herziening beoordeeld aan de hand van de relevante artikelen uit het Wetboek van Strafvordering, met name art. 457 en 459 Sv. De Hoge Raad oordeelde dat de aanvrage niet voldeed aan de vereisten, omdat deze geen feitelijke omstandigheden bevatte die niet eerder aan de rechter bekend waren en die het ernstig vermoeden wekten dat, indien deze bekend waren geweest, het onderzoek tot een andere uitkomst zou hebben geleid. De aanvrager had geen bewijsstukken overgelegd die de gestelde omstandigheden konden onderbouwen.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de aanvrage tot herziening niet-ontvankelijk verklaard, waarmee de eerdere veroordeling van de aanvrager in stand bleef. Deze uitspraak benadrukt het belang van het voldoen aan de wettelijke vereisten voor herziening en de noodzaak van substantiële nieuwe bewijsvoering om een herziening te rechtvaardigen.

Uitspraak

20 december 2011
Strafkamer
nr. 11/01038 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 19 maart 2004, nummer 22/002572-03, ingediend door mr. F.I. Piternella, advocaat te Dongen, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1948, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 14 maart 2003 - de aanvrager ter zake van 1. "diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking" en 2. "opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, eerste lid onder C, van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden. Voorts is de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen, met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. Art. 459 Sv schrijft voor dat de aanvrage tot herziening inhoudt de omstandigheid als hiervoor bedoeld, waarop zij steunt, en verder een opgave bevat van de bewijsmiddelen waaruit van die omstandigheid kan blijken.
3.3. Het in de aanvrage gestelde behelst niet een beroep op een feitelijke - aan de rechter niet bekende - omstandigheid als hiervoor bedoeld en evenmin een opgave van bewijsmiddelen waaruit van zodanige omstandigheid kan blijken. De aanvrage kan daarom, gelet op het bepaalde in de art. 459 en 460 Sv, niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 20 december 2011.