ECLI:NL:HR:2011:BU8256
Hoge Raad
- Cassatie
- C.B. Bavinck
- A.R. Leemreis
- J.A.C.A. Overgaauw
- P.M.F. van Loon
- M.A. Fierstra
- Rechtspraak.nl
Dividendbelasting en directe investeringen in het kader van kapitaalverkeer
In deze zaak gaat het om de verschuldigdheid van dividendbelasting bij uitkeringen aan een Canadese moedermaatschappij door een Nederlandse vennootschap. De belanghebbende, X B.V., heeft op 6 januari, 20 mei en 16 september 2005 dividendbelasting afgedragen over winstuitdelingen aan haar aandeelhouder. Na afwijzing van haar verzoek om teruggaaf door de Inspecteur, heeft de Rechtbank te Haarlem het beroep ongegrond verklaard. Het Gerechtshof te Amsterdam bevestigde deze uitspraak, waarna belanghebbende in cassatie ging.
De Hoge Raad behandelt de vraag of de dividendbelasting in strijd is met de Europese regels voor kapitaalverkeer. De belanghebbende stelt dat de uitkering van dividend aan de Canadese aandeelhouder niet als een directe investering kan worden aangemerkt, omdat zij een zuivere houdstermaatschappij is en zich niet bemoeit met haar deelnemingen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarin is vastgesteld dat beperkingen van kapitaalverkeer onder de standstill-bepaling vallen, mits deze beperkingen verband houden met directe investeringen die duurzame economische betrekkingen vestigen.
De Hoge Raad concludeert dat de 100%-aandelenbezit van de Canadese aandeelhouder in de belanghebbende niet als een belegging kan worden aangemerkt, maar als een directe investering. Dit betekent dat de dividendbelasting niet in strijd is met de Europese regels. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond en bevestigt de eerdere uitspraken van de lagere rechters.