ECLI:NL:HR:2011:BU7712

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/02693 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een veroordeling wegens medeplegen van brandstichting en verduistering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 december 2011 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een eerder vonnis van de Rechtbank te Groningen. De aanvrager was veroordeeld voor het medeplegen van brandstichting en verduistering, met een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk. De aanvrage tot herziening was ingediend door mr. J.A.J. Dappers, advocaat te Ravenstein, namens de aanvrager, die in 1955 geboren is. De aanvrager stelde dat hij de brandstichting samen met de benadeelde partij had gepleegd, en betwistte de toewijzing van de schadevergoeding aan deze partij. De Hoge Raad oordeelde dat de aanvrage niet-ontvankelijk was, omdat de beslissing van de Rechtbank over de schadevergoeding geen einduitspraak was in de zin van artikel 457, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad verduidelijkte dat de aanvrage niet kon leiden tot herziening, omdat de aangevoerde gronden niet voldeden aan de eisen voor herziening. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvrage niet-ontvankelijk moest worden verklaard, en bevestigde daarmee de eerdere uitspraak van de Rechtbank.

Uitspraak

13 december 2011
Strafkamer
nr. 11/02693 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Rechtbank te Groningen van 3 mei 2007, nummer 18/670019-07, ingediend door mr. J.A.J. Dappers, advocaat te Ravenstein, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955, domicilie kiezende ten kantore van zijn raadsman.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Rechtbank heeft de aanvrager ter zake van 1. "medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is" en "medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl, daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten is" en 2. "verduistering" veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, waarvan een jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Voorts heeft de Rechtbank de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen zoals in het vonnis vermeld en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. De Rechtbank heeft de aanvrager in de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht onder meer veroordeeld voor het medeplegen van brandstichting in een snookercentrum dat in eigendom toebehoorde aan [betrokkene]. De aanvrage houdt in de kern in dat de aanvrager dit feit heeft begaan tezamen en in vereniging met [betrokkene]. De aanvrager betoogt dat de rechter daarom ten onrechte de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [betrokkene] heeft toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel heeft opgelegd.
3.3. Voor zover de aanvrage is gericht tegen de toewijzing van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [betrokkene], zal de aanvrage niet tot herziening kunnen leiden, reeds omdat die beslissing niet is een einduitspraak houdende veroordeling in de zin van art. 457, eerste lid, Sv en derhalve van een dergelijke beslissing geen herziening kan worden gevraagd.
3.4. Voor zover de aanvrage bedoelt te stellen dat het aangevoerde zou hebben geleid tot enige andere beslissing dan de opgelegde schadevergoedingsmaatregel, geldt dat onder "eene minder zware strafbepaling" in de zin van art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv moet worden verstaan een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt. Daaronder valt niet de oplegging door de rechter van een andere
(minder zware) sanctie.
3.5. Hetgeen in de aanvrage is aangevoerd, kan derhalve niet tot gevolg hebben dat, ware de Rechtbank daarmee bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.6. De aanvrage dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 13 december 2011.