ECLI:NL:HR:2011:BU7695
Hoge Raad
- Herziening
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Herziening van een veroordeling door de Politierechter in verband met bijstandsfraude
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 december 2011 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een veroordeling door de Politierechter in de Rechtbank Zwolle-Lelystad. De aanvraagster was veroordeeld voor het medeplegen van het opzettelijk nalaten om tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, wat kan leiden tot bevoordeling van zichzelf of een ander. De veroordeling betrof feiten die zich hebben voorgedaan tussen 13 september 2007 en 4 maart 2008. De aanvraagster stelde dat zij het feit waarvoor zij was veroordeeld, niet had gepleegd, en voegde stukken toe ter onderbouwing van haar stelling. Deze stukken omvatten een uitspraak van de Rechtbank Zwolle-Lelystad en een brief van het college van burgemeester en wethouders van Almere, waarin werd aangegeven dat er werd afgezien van het invorderen van bijstandsuitkeringen over de betreffende periode.
De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde stukken niet konden dienen als grond voor herziening, omdat zij niet voldeden aan de eisen van artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad benadrukte dat alleen omstandigheden van feitelijke aard die niet tijdens het oorspronkelijke proces aan de orde zijn gekomen, kunnen leiden tot herziening. De inhoud van de brief van het college van B en W werd niet als een relevante omstandigheid beschouwd, omdat deze niet wezenlijk afweek van het bewijs dat de Politierechter al had. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvraag tot herziening kennelijk ongegrond was en wees deze af.
Deze uitspraak bevestigt de strikte eisen die worden gesteld aan herzieningsaanvragen en onderstreept het belang van de bewijsvoering in strafzaken. De beslissing van de Hoge Raad is een belangrijke herinnering aan de grenzen van herziening in het strafrecht, vooral in gevallen waar bestuursrechtelijke beslissingen aan de orde zijn.