ECLI:NL:HR:2011:BU4965

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/03252
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep wegens verstrijken cassatietermijn

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 november 2011 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van een cassatieberoep. De verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.W. de Water, had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage. Dit arrest was gewezen op 5 juli 2011 en was aan het arrest van de Hoge Raad gehecht. De Hoge Raad verwijst naar de eerdere uitspraken in de feitelijke instanties, waaronder een vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 19 mei 2011.

De Hoge Raad oordeelt dat het cassatieberoep te laat is ingesteld. Volgens artikel 292 lid 5 in verbinding met lid 3 F van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan tegen een arrest beroep in cassatie worden ingesteld binnen acht dagen na de uitspraak. In dit geval verstreek de cassatietermijn op 13 juli 2011, terwijl het verzoekschrift pas op 19 juli 2011 ter griffie van de Hoge Raad werd ingediend. Hierdoor is de Hoge Raad van oordeel dat de verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn beroep.

De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman, die strekte tot niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep, werd door de Hoge Raad gevolgd. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van cassatieberoepen en de strikte naleving van de wettelijke termijnen. De beslissing werd openbaar uitgesproken door raadsheer J.C. van Oven.

Uitspraak

18 november 2011
Eerste Kamer
nr. 11/03252
DV/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.W. de Water.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 391984/FT-RK 11-1030 van de rechtbank 's-Gravenhage van 19 mei 2011,
b. het arrest in de zaak 200.088.114/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 5 juli 2011.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Ingevolge art. 292 lid 5 in verbinding met lid 3 F. kan tegen het onder 2 aangeduide arrest beroep in cassatie worden ingesteld binnen acht dagen, te rekenen van de dag van de uitspraak. De cassatietermijn verstreek in het onderhavige geval op 13 juli 2011. Het verzoekschrift is op 19 juli 2011 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen, zodat het cassatieberoep te laat is ingesteld. [Verzoeker] zal derhalve in zijn beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren F.B. Bakels, als voorzitter, W.D.H. Asser en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 18 november 2011.