ECLI:NL:HR:2011:BU4965
Hoge Raad
- Cassatie
- F.B. Bakels
- W.D.H. Asser
- C.E. Drion
- J.C. van Oven
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep wegens verstrijken cassatietermijn
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 november 2011 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van een cassatieberoep. De verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.W. de Water, had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage. Dit arrest was gewezen op 5 juli 2011 en was aan het arrest van de Hoge Raad gehecht. De Hoge Raad verwijst naar de eerdere uitspraken in de feitelijke instanties, waaronder een vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 19 mei 2011.
De Hoge Raad oordeelt dat het cassatieberoep te laat is ingesteld. Volgens artikel 292 lid 5 in verbinding met lid 3 F van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan tegen een arrest beroep in cassatie worden ingesteld binnen acht dagen na de uitspraak. In dit geval verstreek de cassatietermijn op 13 juli 2011, terwijl het verzoekschrift pas op 19 juli 2011 ter griffie van de Hoge Raad werd ingediend. Hierdoor is de Hoge Raad van oordeel dat de verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn beroep.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman, die strekte tot niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep, werd door de Hoge Raad gevolgd. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van cassatieberoepen en de strikte naleving van de wettelijke termijnen. De beslissing werd openbaar uitgesproken door raadsheer J.C. van Oven.