ECLI:NL:HR:2011:BU4215
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing in familierechtelijke context
In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, betreft het een verzoek tot cassatie van de moeder, wonende in Ierland, tegen een beschikking van het gerechtshof te Amsterdam. De moeder had eerder beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van haar kind waren verlengd. De vader, wonende te [woonplaats], heeft als verweerder in cassatie opgetreden en geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van het cassatieberoep, althans tot verwerping daarvan. De Hoge Raad verwijst naar de eerdere beschikkingen van de rechtbank en het hof, die aan deze zaak ten grondslag liggen.
De Hoge Raad heeft de klachten van de moeder in het cassatiemiddel beoordeeld. De raadsheren oordelen dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat bepaalt dat geen nadere motivering behoeft te worden gegeven wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft derhalve het beroep van de moeder verworpen.
De beschikking is openbaar uitgesproken op 9 december 2011 door de raadsheren, waarbij A.M.J. van Buchem-Spapens als voorzitter fungeerde. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van het familierecht, met name in zaken die betrekking hebben op ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van kinderen.