ECLI:NL:HR:2011:BU3567
Hoge Raad
- Herziening
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Herziening van een arrest inzake ongewenstverklaring van een vreemdeling
Op 8 november 2011 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een herzieningszaak met nummer 11/02993 H. De zaak betreft een aanvrage tot herziening van een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, dat op 24 december 2009 een eerdere veroordeling heeft uitgesproken. De aanvrager, geboren in 1970, was veroordeeld voor het verblijven in Nederland terwijl hij wist dat hij als ongewenst vreemdeling was verklaard. Deze ongewenstverklaring was op 26 januari 2005 door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie opgelegd.
De Hoge Raad heeft de aanvrage tot herziening beoordeeld aan de hand van de voorwaarden die zijn gesteld in artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering. De aanvrager stelde dat er nieuwe feiten waren die, indien deze bekend waren geweest tijdens de eerdere rechtszittingen, tot een andere uitspraak zouden hebben geleid. Dit betrof een beschikking van de Minister van Immigratie en Asiel van 14 maart 2011, waarin werd aangegeven dat er aanleiding was om de ongewenstverklaring op te heffen.
De Hoge Raad oordeelde dat de beschikking van 14 maart 2011 niet betekende dat de eerdere ongewenstverklaring met terugwerkende kracht was opgeheven. De opheffing van de ongewenstverklaring trad pas in werking op de datum van bekendmaking, en dus na de uitspraak van het Hof. Hierdoor was er geen sprake van nieuwe feiten die de herziening konden rechtvaardigen. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvrage kennelijk ongegrond was en heeft deze afgewezen.
De uitspraak is gedaan door vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, en is openbaar gemaakt op 8 november 2011.