ECLI:NL:HR:2011:BU2952
Hoge Raad
Herziening van een arrest van het Gerechtshof te Arnhem inzake belaging en mishandeling
Op 1 november 2011 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in de zaak met nummer 10/03392 H, waarin een aanvrage tot herziening werd behandeld. De aanvrage was gericht tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, dat op 5 februari 2009 was gewezen. In dat arrest was de aanvrager veroordeeld tot een gevangenisstraf van 300 dagen, waarvan 101 dagen voorwaardelijk, voor onder andere belaging, vernieling en mishandeling. De aanvrager had ook een betalingsverplichting opgelegd gekregen aan de benadeelde partij.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling van de herzieningsaanvraag vastgesteld dat de aanvrage niet voldeed aan de vereisten zoals gesteld in de artikelen 457, 459 en 460 van het Wetboek van Strafvordering. De aanvrager had geen nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen die niet eerder bekend waren en die een vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging konden rechtvaardigen. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvrage tot herziening niet-ontvankelijk was, omdat deze niet steunde op de noodzakelijke grondslagen.
De uitspraak van de Hoge Raad bevestigde daarmee de eerdere veroordeling van de aanvrager door het Gerechtshof en de Politierechter. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz, en de uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde datum.