ECLI:NL:HR:2011:BU2802

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/02304
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van gevangenisstraf wegens overschrijding redelijke termijn in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 december 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1988 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Zuid-West' te Dordrecht, had beroep in cassatie ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof. De advocaat van de verdachte, mr. B.D.W. Martens, heeft een middel van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak gedeeltelijk vernietigd, specifiek wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De gevangenisstraf is verminderd van vier jaren naar drie jaren en tien maanden. Dit besluit is genomen omdat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden. De Hoge Raad oordeelde dat de overschrijding van deze termijn, die meer dan zestien maanden bedroeg na het instellen van het cassatieberoep, aanleiding gaf tot een vermindering van de straf.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het middel van de verdachte niet tot cassatie kon leiden, en dat er geen andere gronden waren voor vernietiging van de uitspraak. De beslissing van de Hoge Raad is als volgt geformuleerd: de bestreden uitspraak wordt vernietigd, maar alleen wat betreft de duur van de gevangenisstraf, en het beroep wordt voor het overige verworpen. De uitspraak is gedaan door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.F. Groos, en is uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier S.C. Rusche.

Uitspraak

13 december 2011
Strafkamer
nr. 10/02304
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 12 mei 2010, nummer 22/004301-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Zuid-West, locatie Dordtse Poorten" te Dordrecht.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.D.W. Martens, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vier jaren.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze drie jaren en tien maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 13 december 2011