ECLI:NL:HR:2011:BU2802
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van gevangenisstraf wegens overschrijding redelijke termijn in cassatie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 december 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1988 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Zuid-West' te Dordrecht, had beroep in cassatie ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof. De advocaat van de verdachte, mr. B.D.W. Martens, heeft een middel van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak gedeeltelijk vernietigd, specifiek wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De gevangenisstraf is verminderd van vier jaren naar drie jaren en tien maanden. Dit besluit is genomen omdat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden. De Hoge Raad oordeelde dat de overschrijding van deze termijn, die meer dan zestien maanden bedroeg na het instellen van het cassatieberoep, aanleiding gaf tot een vermindering van de straf.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het middel van de verdachte niet tot cassatie kon leiden, en dat er geen andere gronden waren voor vernietiging van de uitspraak. De beslissing van de Hoge Raad is als volgt geformuleerd: de bestreden uitspraak wordt vernietigd, maar alleen wat betreft de duur van de gevangenisstraf, en het beroep wordt voor het overige verworpen. De uitspraak is gedaan door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.F. Groos, en is uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier S.C. Rusche.