ECLI:NL:HR:2011:BU2074

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/02969 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden inzake bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

In deze zaak gaat het om een herziening van een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden, dat op 3 januari 2006 een veroordeling heeft uitgesproken tegen de aanvrager voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De aanvrager, geboren in 1944, had eerder een geldboete van € 170,- opgelegd gekregen, subsidiair 3 dagen hechtenis, door de Politierechter in de Rechtbank te Leeuwarden op 30 juni 2005. De Hoge Raad verwierp op 12 juni 2007 het cassatieberoep van de aanvrager tegen het arrest van het Hof.

De Hoge Raad heeft de aanvrage tot herziening beoordeeld aan de hand van de relevante artikelen uit het Wetboek van Strafvordering. Volgens artikel 457 Sv kan herziening slechts plaatsvinden op basis van nieuwe feiten die niet eerder aan de orde zijn gekomen en die het ernstig vermoeden wekken dat, indien deze feiten bekend waren geweest, de uitkomst van de zaak anders zou zijn geweest. De aanvrager heeft in zijn verzoek geen nieuwe feiten of bewijsmiddelen aangedragen die aan deze vereisten voldoen.

De Hoge Raad concludeert dat de aanvrage tot herziening niet-ontvankelijk is, omdat deze niet voldoet aan de eisen die in de wet zijn gesteld. De aanvrage bevatte geen feitelijke omstandigheden of bewijsstukken die de herziening konden onderbouwen. De beslissing van de Hoge Raad is op 25 oktober 2011 uitgesproken door vice-president F.H. Koster, samen met de raadsheren W.M.E. Thomassen en C.H.W.M. Sterk, in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.D.M. Hart.

Uitspraak

25 oktober 2011
Strafkamer
nr. 10/02969 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 3 januari 2006, nummer 24/001296-05, ingediend door:
[Aanvrager] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1944, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Leeuwarden van 30 juni 2005 - de aanvrager ter zake van "bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht" veroordeeld tot een geldboete van € 170,- subsidiair 3 dagen hechtenis.
Bij arrest van 12 juni 2007 heeft de Hoge Raad het door de aanvrager tegen het arrest van het Hof ingestelde cassatieberoep verworpen.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. Art. 459 Sv schrijft voor dat de aanvrage tot herziening inhoudt de omstandigheid als hiervoor bedoeld, waarop zij steunt, en verder een opgave bevat van de bewijsmiddelen waaruit van die omstandigheid kan blijken.
3.3. Het in de aanvrage gestelde behelst niet een beroep op een feitelijke omstandigheid als hiervoor bedoeld en evenmin een opgave van bewijsmiddelen waaruit van zodanige omstandigheid kan blijken. De aanvrage kan daarom, gelet op het bepaalde in de art. 459 en 460 Sv, niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 25 oktober 2011.