ECLI:NL:HR:2011:BU2012

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/03720
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de redelijke termijn in strafzaak met cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1970 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de 'Detentieboten Zaandam', had beroep in cassatie ingesteld tegen een eerdere veroordeling tot zes maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De verdediging voerde aan dat er sprake was van een schending van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De behandeling van de zaak had meer dan twee jaar geduurd, wat volgens de verdediging niet gerechtvaardigd kon worden door de complexiteit van de zaak of de opstelling van de verdediging.

De Advocaat-Generaal Vegter had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en verzocht om terugwijzing naar het Hof voor herbehandeling. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte niet expliciet had beslist op het gevoerde verweer over de redelijke termijn. Dit verzuim leidde tot de conclusie dat het middel gegrond was. De Hoge Raad besloot om de zaak zelf af te doen en de opgelegde gevangenisstraf te verminderen van vijf maanden naar vier maanden en drie weken, waarbij de overige onderdelen van het beroep werden verworpen.

De uitspraak benadrukt het belang van een tijdige behandeling van strafzaken en de noodzaak voor rechters om expliciet te motiveren wanneer de redelijke termijn is overschreden. De Hoge Raad heeft hiermee een belangrijke uitspraak gedaan over de bescherming van de rechten van verdachten in het strafproces.

Uitspraak

20 december 2011
Strafkamer
nr. 10/03720
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 23 juni 2010, nummer 23/001962-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, ten tijde van de betekening van de aanzegging uit anderen hoofde gedetineerd in de "Detentieboten Zaandam" te Zaandam.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.W. Bouwman, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest doch uitsluitend wat betreft de strafoplegging en in zoverre tot terugwijzing van de zaak naar het Hof ten einde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd te beslissen op een namens de verdachte gevoerd verweer dat bij de behandeling in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden.
3.2. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouwe van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig een door haar overgelegde pleitnota. Deze pleitnota houdt in:
"Strafmaat-/modaliteit
[Verdachte] is door de politierechter veroordeeld tot 6 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Hij is het oneens met de hoogte van deze straf, en voert het volgende aan.
- er is sprake van een schending van de redelijke termijn. Het Hof zal einduitspraak doen, terwijl er 2 jaar en 2,5 maand verstreken zijn na het aanwenden van het rechtsmiddel, op 3 april 2008. De verdediging stelt dat de behandeling van de zaak hierdoor niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden zodat er sprake is van schending van het recht van de verdachte op behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid EVRM. Er is geen enkele rechtvaardiging voor deze termijnoverschrijding in de complexiteit van de zaak dan wel de opstelling van de verdediging (geen onderzoekswensen etc). De verdediging verzoekt u vanwege deze schending van artikel 6 EVRM strafvermindering toe te passen."
3.3. Aldus is een verweer gevoerd waaromtrent het Hof op straffe van nietigheid uitdrukkelijk een met redenen omklede beslissing had moeten geven. Aangezien zodanige beslissing in de bestreden uitspraak niet voorkomt, is het middel gegrond.
3.4. De Hoge Raad zal de zaak om doelmatigheidsredenen zelf afdoen. In cassatie wordt ervan uitgegaan dat de redelijke termijn van berechting als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM, bij de behandeling van de zaak in hoger beroep is overschreden. De Hoge Raad zal de duur van de opgelegde gevangenisstraf van vijf maanden verminderen.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze vier maanden en drie weken beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 20 december 2011.