ECLI:NL:HR:2011:BU1368

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/03608 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis en arrest in strafzaak met betrekking tot diefstal en poging tot afpersing

Op 25 oktober 2011 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een zaak betreffende een aanvrage tot herziening van een eerder vonnis van de Rechtbank te Arnhem en een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De aanvrager, geboren in 1968 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Vught', had eerder een straf opgelegd gekregen voor diefstal en poging tot afpersing. De Rechtbank had de aanvrager een maatregel opgelegd van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren. In hoger beroep had het Hof de aanvrager veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

De Hoge Raad heeft de aanvrage tot herziening beoordeeld aan de hand van de relevante artikelen uit het Wetboek van Strafvordering. Volgens artikel 457 Sv kan herziening slechts plaatsvinden op basis van nieuwe feitelijke omstandigheden die niet eerder aan de orde zijn gekomen en die het ernstig vermoeden wekken dat, indien deze bekend waren geweest, het onderzoek tot een andere uitkomst zou hebben geleid. De Hoge Raad concludeert dat de aanvrage tot herziening niet voldoet aan de vereisten zoals gesteld in de artikelen 459 en 460 Sv, omdat de aangevoerde omstandigheden niet als zodanig kunnen worden aangemerkt.

Daarom heeft de Hoge Raad de aanvrage tot herziening niet-ontvankelijk verklaard. Dit arrest is uitgesproken door vice-president F.H. Koster, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en C.H.W.M. Sterk, in aanwezigheid van waarnemend griffier J.D.M. Hart.

Uitspraak

25 oktober 2011
Strafkamer
nr. 11/03608 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Rechtbank te Arnhem van 21 juni 2011, nummer 05/720141-11 alsmede van een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 21 mei 2010, nummer
21/003128-09 betreft, ingediend door:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Vught, locatie De Ley" te Vught.
1. De uitspraken waarvan herziening is gevraagd
De Rechtbank heeft de aanvrager ter zake van "diefstal" en "diefstal" de maatregel van de plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren opgelegd.
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Arnhem van 4 augustus 2009 - de aanvrager ter zake van "poging tot afpersing" veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Hoge Raad heeft bovendien kennis genomen van alle nadien, tot aan de datum van dit arrest binnengekomen correspondentie met betrekking tot deze aanvrage.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voorzover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. Art. 459 Sv schrijft voor dat de aanvrage tot herziening inhoudt de omstandigheid als hiervoor bedoeld, waarop zij steunt, en verder een opgave bevat van de bewijsmiddelen waaruit van die omstandigheid kan blijken.
3.3. Het in de aanvrage gestelde behelst niets wat kan worden aangemerkt als een beroep op omstandigheden als hiervoor onder 3.1 vermeld. De aanvrage kan daarom, gelet op de art. 459 en 460 Sv, niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 25 oktober 2011.