ECLI:NL:HR:2011:BU1359
Hoge Raad
- Herziening
- F.H. Koster
- W.A.M. van Schendel
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Herziening van een veroordeling wegens diefstal en verblijf als ongewenst vreemdeling
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 oktober 2011 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een eerder vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Zwolle-Lelystad. De aanvrager was op 30 juli 2008 veroordeeld voor diefstal en voor het verblijven in Nederland als ongewenst vreemdeling. De aanvrager, geboren in 1970, had een gevangenisstraf van drie weken opgelegd gekregen. De herzieningsaanvraag richtte zich uitsluitend op de veroordeling voor het tweede feit, het verblijf als ongewenst vreemdeling.
De Hoge Raad beoordeelde de aanvrage aan de hand van de voorwaarden voor herziening zoals vastgelegd in artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering. De aanvrager stelde dat er nieuwe feiten waren die niet bekend waren tijdens de eerdere rechtszitting, namelijk een beschikking van de Minister voor Immigratie en Asiel van 14 maart 2011, waarin werd aangegeven dat de ongewenstverklaring van de aanvrager opgeheven kon worden. De Hoge Raad oordeelde echter dat deze beschikking pas na de eerdere uitspraak was bekendgemaakt en dat de ongewenstverklaring niet met terugwerkende kracht was opgeheven.
De Hoge Raad concludeerde dat de nieuwe feiten niet konden leiden tot een andere uitkomst van de zaak, omdat de ongewenstverklaring nog steeds van kracht was ten tijde van de eerdere veroordeling. Daarom werd de aanvrage tot herziening als kennelijk ongegrond afgewezen. De uitspraak werd gedaan door vice-president F.H. Koster, samen met de raadsheren W.A.M. van Schendel en W.F. Groos, en werd uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.D.M. Hart.