ECLI:NL:HR:2011:BT8935
Hoge Raad
- Cassatie
- F.B. Bakels
- W.D.H. Asser
- C.E. Drion
- J.C. van Oven
- Rechtspraak.nl
Verzoek om vervangende toestemming tot erkenning op de voet van art. 1:204 lid 3 BW
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 december 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de moeder tegen een beschikking van het gerechtshof te Amsterdam. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. P. Garretsen, had beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van het hof, waarin de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.C.M. Hurkens, verzocht had het beroep te verwerpen. De zaak betreft een verzoek om vervangende toestemming tot erkenning op de voet van artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek. De Hoge Raad verwijst naar eerdere beschikkingen van de rechtbank Haarlem en het gerechtshof, die relevant zijn voor het verloop van het geding. De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot was om het cassatieberoep te verwerpen, en de Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft volgens de Hoge Raad geen nadere motivering, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de moeder dan ook verworpen, en deze beschikking is openbaar uitgesproken door raadsheer J.C. van Oven.