ECLI:NL:HR:2011:BT8772

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/01101
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot het horen van getuigen in cassatie en de vereiste gemotiveerde beslissing

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte had verzocht om getuigen te horen in verband met de rechtmatigheid van een machtiging tot binnentreden. De verdediging stelde dat de machtiging onterecht was afgegeven, omdat de verdachte niet in de woning van de medeverdachte woonde en de getuigen cruciale informatie konden verschaffen over de start van het onderzoek. Het Gerechtshof had het verzoek tot het horen van de getuigen afgewezen, met de overweging dat de verdachte niet was getroffen door de eventuele niet-naleving van de voorschriften. De Hoge Raad oordeelde dat de rechter op grond van artikel 330 van het Wetboek van Strafvordering verplicht is om een gemotiveerde beslissing te geven op een verzoek tot het horen van getuigen. Aangezien noch het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, noch het verkorte arrest een dergelijke beslissing bevatte, oordeelde de Hoge Raad dat de klacht van de verdachte slaagde. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem voor een nieuwe behandeling van het hoger beroep.

Uitspraak

20 december 2011
Strafkamer
nr. 10/01101
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 26 februari 2010, nummer 21/002312-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.L. Plas, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De raadsvrouwe heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel behelst onder meer de klacht dat het Hof ten onrechte niet in het verkorte arrest, maar in de aanvulling daarop als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv heeft beslist op het verzoek tot het horen van [betrokkene 1] als getuige.
2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Ik heb een verzoek om getuigen te horen. Het gaat om [betrokkene 2], [betrokkene 3], [betrokkene 4] en [betrokkene 5], die ik wil ondervragen omtrent de start van het onderzoek. Het gaat erom welke informatie degene had die de machtiging heeft uitgeschreven.
Daarnaast wil ik [betrokkene 1] horen omtrent de warmtescan en degene die hem gevraagd heeft te helpen. Op basis van een enkele melding van een vermoeden krijgt [betrokkene 1] de opdracht een warmtescan uit te voeren. Op dat moment is er nog geen sprake van een aangifte. Hij wordt als burger ingezet voor de opsporing. Dat is in strijd met de regels. Het gaat daarbij ook nog eens om het gebruikmaken van een technisch hulpmiddel. Dat is in strijd met Strafvordering en dus onrechtmatig.
De uitkomst van de warmtescan mag dus niet gebruikt worden.
Het voorgaande betekent dat de machtiging tot binnentreden geen basis had en niet had mogen worden afgegeven, zodat de gevolgen buiten beschouwing moeten worden gelaten.
Mocht het hof van mening zijn dat er wel voldoende basis is voor de machtiging, dan nog is het de vraag of dat voldoende oplevert dat alle drie deze personen betrokken zijn geweest bij het drogen van hennep.
Het is niet duidelijk op basis waarvan de verdachte is aangehouden. De aanhouding is derhalve onrechtmatig en ook de gesprekken die daarop volgen. Om die reden is er onvoldoende voor een bewezenverklaring."
2.3. Het bestreden arrest houdt, voor zover hier van belang, in:
"Het door de verdediging gedane verzoek tot het horen van getuigen
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om [betrokkene 2], [betrokkene 3], [betrokkene 4] en [betrokkene 5] als getuigen te horen om informatie te verkrijgen omtrent de start van het onderzoek, aangezien de machtiging tot binnentreden van de woning van medeverdachte [medeverdachte 3] op basis van de toen beschikbare informatie niet gegeven had mogen worden.
Los van de vraag of de machtiging tot binnentreden van de woning van [medeverdachte 3] gegeven had mogen worden, is het niet de verdachte die door de eventuele niet-naleving van het voorschrift is getroffen in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen. Verdachte heeft immers verklaard dat hij niet in de betreffende woning woont.
Op basis van het hierboven overwogene wijst het hof het verzoek tot het horen van de getuigen af, nu het daartoe geen noodzaak aanwezig acht."
2.4. De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv houdt, voor zover hier van belang, in:
"In het verkort arrest is abusievelijk niet [betrokkene 1] opgenomen als één van de getuigen om wie door de raadsman is verzocht en ten aanzien van wie het hof heeft beslist tot afwijzing van het verzoek."
2.5. Het hiervoor onder 2.2 bedoelde verzoek tot het horen van [betrokkene 1] als getuige is een verzoek waaromtrent de rechter ingevolge art. 330 Sv op straffe van nietigheid uitdrukkelijk een gemotiveerde beslissing moet geven. Een dergelijke beslissing dient te zijn vervat in het verkorte vonnis of arrest, voor zover op het verzoek niet reeds ter terechtzitting is beslist (vgl. HR 23 maart 2004, LJN AO3254). Nu noch het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep noch het verkorte arrest een zodanige beslissing inhoudt, slaagt de klacht.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren M.A. Loth en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 20 december 2011.