ECLI:NL:HR:2011:BT8770

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/01099
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot het horen van getuigen in strafzaak en de vereisten voor een gemotiveerde beslissing

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een verzoek van de verdachte om getuigen te horen, wat volgens artikel 330 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) een gemotiveerde beslissing van de rechter vereist. De verdachte, geboren in 1942, had een verzoek ingediend om verschillende getuigen te horen over de omstandigheden van de zaak, waaronder de inzet van een warmtescan door een burger zonder aangifte. Het Gerechtshof had het verzoek afgewezen, maar de Hoge Raad oordeelde dat noch het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, noch het verkorte arrest een gemotiveerde beslissing bevatte over het verzoek tot het horen van getuigen. Dit leidde tot de conclusie dat de klacht van de verdachte slaagde. De Hoge Raad vernietigde het bestreden arrest en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling. De uitspraak benadrukt het belang van een expliciete en gemotiveerde beslissing door de rechter op verzoeken tot het horen van getuigen, om nietigheid te voorkomen. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van het arrest en terugverwijzing, wat door de Hoge Raad werd gevolgd.

Uitspraak

20 december 2011
Strafkamer
nr. 10/01099
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 26 februari 2010, nummer 21/002314-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1942, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.L. Plas, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel behelst onder meer de klacht dat het Hof ten onrechte niet in het verkorte arrest, maar in de aanvulling daarop als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv heeft beslist op het verzoek tot het horen van [betrokkene 1] als getuige.
2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Ik heb een verzoek om getuigen te horen. Het gaat om [betrokkene 2], [betrokkene 3], [betrokkene 4] en [betrokkene 5], die ik wil ondervragen omtrent de start van het onderzoek. Het gaat erom welke informatie degene had die de machtiging heeft uitgeschreven.
Daarnaast wil ik [betrokkene 1] horen omtrent de warmtescan en degene die hem gevraagd heeft te helpen. Op basis van een enkele melding van een vermoeden krijgt [betrokkene 1] de opdracht een warmtescan uit te voeren. Op dat moment is er nog geen sprake van een aangifte. Hij wordt als burger ingezet voor de opsporing. Dat is in strijd met de regels. Het gaat daarbij ook nog eens om het gebruikmaken van een technisch hulpmiddel. Dat is in strijd met Strafvordering en dus onrechtmatig.
De uitkomst van de warmtescan mag dus niet gebruikt worden.
Het voorgaande betekent dat de machtiging tot binnentreden geen basis had en niet had mogen worden afgegeven, zodat de gevolgen buiten beschouwing moeten worden gelaten.
Mocht het Hof van mening zijn dat er wel voldoende basis is voor de machtiging, dan nog is het de vraag of dat voldoende oplevert dat alle drie deze personen betrokken zijn geweest bij het drogen van hennep."
2.3. Het bestreden arrest houdt, voor zover hier van belang, in:
"Het door de verdediging gedane verzoek tot het horen van getuigen
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om Bobroske, [betrokkene 3], [betrokkene 4] en [betrokkene 5] als getuigen te horen om informatie te verkrijgen omtrent de start van het onderzoek.
Het hof dient hiervoor eerst de vraag te beantwoorden of de opsporingsambtenaren hebben kunnen oordelen dat er sprake was van een redelijk vermoeden van een strafbaar feit volgens de Opiumwet, zodat de machtiging tot binnentreden van de woning kon worden gegeven.
Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend. De opsporingsambtenaren hebben tot een redelijk vermoeden kunnen komen op basis van de gegevens, zoals deze vermeld worden in het proces-verbaal van bevindingen van [betrokkene 3], opgemaakt op 22 juli 2009, het proces-verbaal van bevindingen van [betrokkene 2], opgemaakt op 12 juni 2009, en het proces-verbaal van bevindingen van [betrokkene 6], opgemaakt op 24 juli 2009, alle genummerd PL0960/08-129039, in onderling verband en samenhang gezien. Hier doet niet aan af dat bepaalde onderdelen daarvan bij nader onderzoek mogelijk niet juist blijken te zijn.
Het hof acht (mogelijke) tegenstrijdigheden in de aanvankelijke gegevens tegen de achtergrond van de overige gegevens niet van belang. Geen rechtsregel staat er aan in de weg dat van de kant van de politie een medewerker van een energiebedrijf wordt ingeschakeld met het oog op de verificatie van binnengekomen aanwijzingen van een hennepkwekerij (verg. ook Hoge Raad 12 januari 2010, LJN: BK8836). Hieraan doet niet af dat er geen sprake zou zijn van een aangifte van het energiebedrijf.
Geen rechtsregel staat in de weg aan het gebruik van gegevens uit een warmtescan. Het hof is van oordeel dat de politie op basis van de uitkomst van de warmtescan tot het oordeel heeft kunnen komen dat de eerdere gegevens die wezen in de richting van een hennepkwekerij in voldoende mate werden bevestigd.
Op basis van het hierboven overwogene wijst het hof het verzoek tot het horen van getuigen af, nu het daartoe geen noodzaak aanwezig acht."
2.4. De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv houdt, voor zover hier van belang, in:
"In het verkort arrest is abusievelijk niet [betrokkene 1] opgenomen als één van de getuigen om wie door de raadsman is verzocht en ten aanzien van wie het hof heeft beslist tot afwijzing van het verzoek."
2.5. Het hiervoor onder 2.2 bedoelde verzoek tot het horen van [betrokkene 1] als getuige is een verzoek waaromtrent de rechter ingevolge art. 330 Sv op straffe van nietigheid uitdrukkelijk een gemotiveerde beslissing moet geven. Een dergelijke beslissing dient te zijn vervat in het verkorte vonnis of arrest, voor zover op het verzoek niet reeds ter terechtzitting is beslist (vgl. HR 23 maart 2004, LJN AO3254). Nu noch het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep noch het verkorte arrest een zodanige beslissing inhoudt, slaagt de klacht.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren M.A. Loth en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 20 december 2011.