ECLI:NL:HR:2011:BT8768
Hoge Raad
Ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de verdachte wegens het niet indienen van middelen
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van een verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 26 februari 2010 is gewezen. De verdachte, geboren in 1959, had geen middelen van cassatie ingediend binnen de wettelijk gestelde termijn. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het beroep, omdat hij niet heeft voldaan aan de vereisten van artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De Advocaat-Generaal Silvis had geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk verklaard moest worden. De Hoge Raad heeft deze conclusie overgenomen en het beroep verworpen. Het arrest is gewezen op 20 december 2011 door de vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren M.A. Loth en Y. Buruma, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz.