ECLI:NL:HR:2011:BT8760

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/00090
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoedingsmaatregel en rechten van schuldeisers in faillissement

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 december 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1980 en ten tijde van de betekening zonder bekende woon- of verblijfplaats, had beroep ingesteld tegen de aan hem opgelegde schadevergoedingsmaatregelen op basis van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging stelde dat het opleggen van deze maatregelen inbreuk maakte op de rechten van de schuldeisers in het faillissement van de verdachte. De Hoge Raad oordeelde dat deze opvatting onjuist was, verwijzend naar artikel 24 van de Faillissementswet, dat bepaalt dat de boedel niet aansprakelijk is voor verbintenissen van de schuldenaar die na de faillietverklaring zijn ontstaan, tenzij deze ten gevolge daarvan is gebaat.

De Hoge Raad bevestigde dat de schadevergoedingsmaatregel een zelfstandige strafrechtelijke maatregel is, die beoogt de benadeelde in zijn positie tot herstel van de rechtmatige toestand te versterken. De maatregel legt de verantwoordelijkheid voor het herstel in handen van het openbaar ministerie, dat gebonden is aan speciale regelgeving met betrekking tot gefailleerden. De Hoge Raad concludeerde dat het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel niet onterecht was en dat het beroep van de verdachte werd verworpen. De beslissing van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de verhouding tussen strafrechtelijke maatregelen en faillissementsrecht, en bevestigt de mogelijkheid om schadevergoedingsmaatregelen op te leggen, zelfs in het geval van een faillissement.

Uitspraak

13 december 2011
Strafkamer
nr. 10/00090
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 24 december 2009, nummer 20/001526-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.P. Adema, advocaat te Apeldoorn, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel komt op tegen de door het Hof aan de verdachte opgelegde schadevergoedingsmaatregelen.
2.2. Het Hof heeft aan de verdachte een aantal betalingsverplichtingen in de zin van art. 36f Sr opgelegd. Dienaangaande heeft het Hof het volgende overwogen:
"De verdediging is van mening dat het niet opportuun is in deze zaak om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen, nu daarmee in het lopende faillissement de gelijkheid van de schuldeisers omzeild kan worden.
(...)
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
(...)
De schadevergoedingsmaatregel is een zelfstandige strafrechtelijke maatregel die beoogt een door een strafbaar feit benadeelde te versterken in zijn positie tot herstel van de rechtmatige toestand. Hieraan ligt de gedachte ten grondslag om de benadeelde de inspanningen om dat herstel te bereiken zoveel als mogelijk is uit handen te nemen. Die inspanningen worden door het opleggen van de maatregel in handen gelegd van het openbaar ministerie (de Staat), waarbij deze mede gebonden is aan de speciale regelgeving met betrekking tot een gefailleerde. Reeds daarom kan niet worden gezegd dat het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel niet opportuun is en evenmin dat het opleggen als vanzelfsprekend neerkomt op een verkapte straf. (...)"
2.3. Het middel steunt onder meer op de opvatting dat door het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in art. 36f Sr inbreuk wordt gemaakt op de rechten van de schuldeisers in het faillissement van de verdachte. Die opvatting is onjuist, gelet op art. 24 van de Faillissementswet waarin is bepaald dat de boedel niet aansprakelijk is voor verbintenissen van de schuldenaar, na de faillietverklaring ontstaan, dan voor zover deze ten gevolge daarvan is gebaat.
2.4. Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 13 december 2011.