ECLI:NL:HR:2011:BT8760
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Schadevergoedingsmaatregel en rechten van schuldeisers in faillissement
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 december 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1980 en ten tijde van de betekening zonder bekende woon- of verblijfplaats, had beroep ingesteld tegen de aan hem opgelegde schadevergoedingsmaatregelen op basis van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging stelde dat het opleggen van deze maatregelen inbreuk maakte op de rechten van de schuldeisers in het faillissement van de verdachte. De Hoge Raad oordeelde dat deze opvatting onjuist was, verwijzend naar artikel 24 van de Faillissementswet, dat bepaalt dat de boedel niet aansprakelijk is voor verbintenissen van de schuldenaar die na de faillietverklaring zijn ontstaan, tenzij deze ten gevolge daarvan is gebaat.
De Hoge Raad bevestigde dat de schadevergoedingsmaatregel een zelfstandige strafrechtelijke maatregel is, die beoogt de benadeelde in zijn positie tot herstel van de rechtmatige toestand te versterken. De maatregel legt de verantwoordelijkheid voor het herstel in handen van het openbaar ministerie, dat gebonden is aan speciale regelgeving met betrekking tot gefailleerden. De Hoge Raad concludeerde dat het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel niet onterecht was en dat het beroep van de verdachte werd verworpen. De beslissing van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de verhouding tussen strafrechtelijke maatregelen en faillissementsrecht, en bevestigt de mogelijkheid om schadevergoedingsmaatregelen op te leggen, zelfs in het geval van een faillissement.