ECLI:NL:HR:2011:BT7597

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/02785
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over vordering tot betaling openstaande facturen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 december 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met zaaknummer 10/02785. De eiseres, voorheen de maatschap [A], handelende onder de naam [B], had een vordering ingesteld tot betaling van openstaande facturen tegen de verweerster, die in liquidatie was. De verweerster is niet verschenen in de procedure. De Hoge Raad verwijst naar het verloop van het geding in de feitelijke instanties, waaronder een vonnis van de rechtbank Rotterdam en verschillende arresten van het gerechtshof te 's-Gravenhage. De eiseres had beroep in cassatie ingesteld tegen de arresten van het hof van 16 december 2004 en 23 maart 2010. De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer was om het beroep te verwerpen. De advocaat van de eiseres heeft hierop gereageerd. De Hoge Raad heeft het beroep uiteindelijk verworpen en de eiseres veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerster op nihil zijn begroot. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten in het middel niet tot cassatie konden leiden en dat nadere motivering niet nodig was, gezien artikel 81 RO, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uitspraak

9 december 2011
Eerste Kamer
10/02785
TT/RA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres], voorheen de maatschap [A], handelende onder de naam [B],
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. K.T.B. Salomons,
t e g e n
[Verweerster], in liquidatie,
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en [verweerster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 162721 / HA ZA 01-2281 van de rechtbank Rotterdam van 6 december 2001;
b. de arresten in de zaak 105.000.484/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 16 december 2004 (tussenarrest), 16 maart 2006 (tussenarrest), en 23 maart 2010 (eindarrest).
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de arresten van het hof van 16 december 2004 en 23 maart 2010 heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerster] is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiseres] heeft bij brief van 12 oktober 2011 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde [verweerster] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren F.B. Bakels, als voorzitter, W.D.H. Asser en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 9 december 2011.