ECLI:NL:HR:2011:BT7586

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/00719
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep wegens gebrek aan ondertekening door advocaat

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 oktober 2011 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep. Verzoekster had op 11 februari 2011 een verzoekschrift ingediend, maar dit was niet ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad, zoals vereist volgens artikel 426a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De advocaat die verzoekster bijstond bij het hof had het verzoekschrift ondertekend, maar dit voldeed niet aan de wettelijke vereisten. De Hoge Raad oordeelde dat verzoekster binnen twee weken na indiening van het verzoekschrift de gelegenheid had om het gebrek te herstellen door een correct ondertekend exemplaar in te dienen. Dit herstel vond echter pas op 1 maart 2011 plaats, wat te laat was. Hierdoor kon verzoekster niet-ontvankelijk worden verklaard in haar cassatieberoep.

Verzoekster voerde aan dat de griffie van de Hoge Raad telefonisch had medegedeeld dat het herstel uiterlijk op 1 maart 2011 kon plaatsvinden. De Hoge Raad oordeelde echter dat, zelfs als deze mededeling gedaan was, dit niet leidde tot ontvankelijkheid. De termijn van twee weken is een uiterste termijn en het feit dat de advocaten van verzoekster mogelijk op een andersluidende mededeling van de griffie zijn afgegaan, maakt de termijnoverschrijding niet verschoonbaar. De Hoge Raad verklaarde verzoekster dan ook niet-ontvankelijk in haar beroep.

Deze uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de wettelijke vereisten voor het indienen van cassatieberoepen en de strikte toepassing van termijnen in het procesrecht.

Uitspraak

14 oktober 2011
Eerste Kamer
11/00719
DV/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. M.A.R. Schuckink Kool.
Verzoekster zal hierna ook worden aangeduid als [verzoekster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 295044/FT-RK 10.1018 van de rechtbank Utrecht van 13 december 2010,
b. het arrest in de zaak 200.079.064 van het gerechtshof te Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, van 3 februari 2011.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep.
De advocaat van [verzoekster] heeft bij brief van 20 juli 2011 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1 [Verzoekster] heeft bij verzoekschrift van 11 februari 2011 beroep in cassatie ingesteld, op de laatste dag van de termijn. Het verzoekschrift is niet, zoals wordt voorgeschreven in art. 426a lid 1 Rv., ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad, maar door de advocaat die [verzoekster] heeft bijgestaan bij het hof. Dit gebrek kon binnen twee weken hersteld worden door de indiening van een exemplaar van hetzelfde verzoekschrift, alsnog ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad (HR 10 juli 2009, LJN BI0773, NJ 2010/212). In dit geval heeft die indiening eerst plaatsgevonden op 1 maart 2011 en dus te laat. [Verzoekster] dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar cassatieberoep.
3.2 In zijn reactie op de conclusie van de Advocaat-Generaal voert de advocaat van [verzoekster] aan dat telefonisch door de griffie van de Hoge Raad is medegedeeld aan de advocaat die [verzoekster] heeft bijgestaan bij het hof, dat het herstel uiterlijk op 1 maart 2011 kon plaatsvinden. Ook indien deze mededeling inderdaad is gedaan, kan dat niet leiden tot het oordeel dat [verzoekster] ontvankelijk is in haar beroep. Genoemde twee weken termijn is een uiterste termijn. Indien de advocaten van [verzoekster] zijn afgegaan op een andersluidende mededeling van de griffie, is dat niet verschoonbaar.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart [verzoekster] niet-ontvankelijk in haar beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren C.A. Streefkerk en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 14 oktober 2011.