ECLI:NL:HR:2011:BT7200

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/01418
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over schadevergoeding en winstderving in joint venture overeenkomst

In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure tussen Franklin Service Products B.V. en Cehave Landbouwbelang U.A. over de rechtsgeldigheid van de opzegging van een joint venture overeenkomst. De partijen, actief in de veevoederindustrie, hebben op 7 juni 1999 een overeenkomst gesloten om gezamenlijk micro-ingrediënten in te kopen, met terugwerkende kracht tot 1 januari 1999. Cehave heeft deze overeenkomst opgezegd per 31 december 2001, waarna Franklin schadevergoeding heeft gevorderd. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld naar aanleiding van eerdere uitspraken van de rechtbank en het gerechtshof, waarbij het hof in zijn eindarrest een jaarlijkse inkomstenderving van ƒ 350.000,-- voor Franklin heeft vastgesteld. Franklin betwistte deze vaststelling en stelde dat het hof buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden door dit bedrag te hanteren.

De Hoge Raad oordeelt dat het hof inderdaad buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden door uit te gaan van een winstderving van ƒ 350.000,--, aangezien er geen grieven zijn aangevoerd tegen de eerdere vaststelling van de rechtbank dat Franklin recht had op een winstaandeel van ƒ 400.000,--. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof en doet zelf de zaak af door het toegewezen bedrag te vermeerderen met een schadevergoeding van € 1.747.997,03, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 januari 2002. Tevens worden de proceskosten in cassatie aan Cehave opgelegd.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de rechtsstrijd en de noodzaak voor de lagere rechters om binnen de grenzen van de rechtsstrijd te blijven. De Hoge Raad heeft de mogelijkheid om zelf de zaak af te doen wanneer het hof onterecht heeft geoordeeld, wat in dit geval is gebeurd.

Uitspraak

2 december 2011
Eerste Kamer
Nr. 10/01418
EV/LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. FRANKLIN SERVICE PRODUCTS B.V.,
gevestigd te Raamsdonkveer, gemeente Geertruidenberg,
2. PERSTORP WASPIK B.V. (voorheen Perstorp Franklin B.V.), als rechtsopvolgster van Franklin Products International B.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
3. FRANKLIN FACTORIES B.V.,
gevestigd te Raamsdonkveer, gemeente Geertruidenberg,
4. FRANKLIN PHARMACEUTICALS LTD. (IRELAND),
gevestigd te Trim, County Meath, Ierland,
EISERESSEN tot cassatie,
advocaat: mr. J.A.M.A. Sluysmans en mr. W.J. Bosma,
t e g e n
1. COÖPERATIEVE CEHAVE LANDBOUWBELANG U.A.
2. CEHAVE LANDBOUWBELANG VOEDERS B.V.,
beide gevestigd te Veghel,
VERWEERSTERS in cassatie,
advocaat: mr. R.A.A. Duk.
Eiseressen tot cassatie worden hierna tezamen aangeduid als Franklin. Verweersters in cassatie worden hierna tezamen aangeduid als Cehave.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 89316/HA ZA 03-22 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 19 januari 2005;
b. de arresten in de zaak rolnummer C0500910/HE en zaaknummer HD 103.002.117 van het gerechtshof te
's-Hertogenbosch van 23 december 2007, 15 april 2008 (tussenarresten) en 22 december 2009 (eindarrest).
Het eindarrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het eindarrest van het hof heeft Franklin beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Cehave heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en afdoening als onder 2.8 in de conclusie vermeld.
3. Beoordeling van het middel
3.1.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten en omstandigheden die zijn vermeld onder 1.2 in de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3.1.2 Kort samengevat gaat het om het volgende.
(i) Partijen zijn actief in de veevoederindustrie. Cehave vervaardigt veevoeder en Franklin is toeleverancier van onder meer zogenoemde micro-ingrediënten.
(ii) Partijen hebben op 7 juni 1999 een joint venture overeenkomst (hierna: de overeenkomst) gesloten welke tot doel had om gezamenlijk micro-ingrediënten in te inkopen. De overeenkomst werd aangegaan met terugwerkende kracht tot 1 januari 1999.
(iii) Ter verdere uitvoering van de overeenkomst is op 28 oktober 1999 InCo-öp BV opgericht, in welke vennootschap partijen ieder de helft van de aandelen zijn gaan houden.
(iv) Cehave heeft de overeenkomst opgezegd tegen 31 december 2001 en InCo-öp BV heeft haar werkzaamheden ten behoeve van partijen per 1 januari 2002 gestaakt.
(v) Franklin heeft de rechtsgeldigheid van de opzegging door Cehave bestreden en onder meer schadevergoeding gevorderd.
3.2.1 Partijen hebben diverse procedures gevoerd met betrekking tot de opzegging van de overeenkomst en de door Franklin geleden schade. In cassatie is nog slechts aan de orde in hoeverre het hof in rov. 12.15 van zijn eindarrest heeft mogen uitgaan van een jaarlijkse inkomstenderving door Franklin van ƒ 350.000,--. In rov. 12.15 heeft het hof overwogen:
"Naast de schade van ƒ 1.416.480,- heeft Franklin een jaarlijkse inkomstenderving geleden van f 350.000,- terzake van winstaandeel, van f 153.000,- terzake van managementfee en van f 52.000,- terzake van kantoorhuur, zoals de rechtbank in rov. 5.50 van het eindvonnis heeft overwogen. Hiertegen zijn geen grieven aangevoerd, zodat deze bedragen vaststaan. Deze bedragen, tezamen belopend f 555.000,-, dienen eveneens met de factor 4 te worden vermenigvuldigd, hetgeen leidt tot een schade van f 2.220.000,-. Het totaal van de schade beloopt dus f 2.220.000,- plus f 1.416.480,- = f 3.636.480,-- = € 1.650.162,60."
3.2.2 De hiervoor genoemde rov. 5.50 van de rechtbank luidt:
"5.50. Aangezien het hierbij gaat om onzekere factoren, moet de begroting van de schade geschieden op basis van schatting, temeer waar het hier voornamelijk gaat over inkomstenderving.
Als onbetwist door Cehave staan de navolgende factoren tussen partijen vast:
a) In de 3 jaren van haar feitelijk bestaan maakte InCo-op B.V. een gemiddelde jaarwinst van ƒ 700.000,--, waarin Franklin voor 50% gerechtigd was, zijnde ƒ 350.000,--;
b) InCo-op B.V. betaalde aan Franklin een jaarlijkse managementfee ad ƒ 153.000,--;
c) InCo-op B.V. betaalde aan Franklin voor de huur van een kantoor jaarlijks ƒ 52.000,-.
Daarbij komt, dat Franklin na 1 januari 2002 de schaalvoordelen uit de joint-venture moet missen, welke voordelen behaald werden ten gevolge van het verkrijgen van betere inkoopcondities bij leveranciers, gezien de bij de inkoopomzet van Franklin gevoegde inkoopomzet van Cehave. Gezien de ervaringen van partijen uit de tijd van het bestaan van de joint-venture en de jaren daarvoor kan gesteld worden, dat die schaalvoordelen overeenkomen met een margederving voor Franklin van 2% op jaarbasis. Gezien het feit, dat de inkoopomzetten van Franklin bij InCo-op B.V. van 1999 tot en met 2001 zijn gestegen van (ongeveer) ƒ 10.000.000,--, via ƒ 15.000.000,-- in 2000 tot een kleine ƒ 18.000.000,-- in 2001, gaat de rechtbank van een stijgende omzet uit, te weten van ƒ 20.000.000,--, hetgeen leidt tot een margederving van ƒ 400.000,-- per jaar. Gezien de almaar stijgende omzetten van InCo-op B.V., bij overigens ook dalende brutomarges, gaat de rechtbank voor de berekening van de winst van InCo-op B.V. na 1 januari 2002 uit van een aan Franklin toekomend winstaandeel van ƒ 400.000,--. Een en ander leidt tot een jaarlijkse inkomensderving van ƒ 1.005.000,--. Gezien het onzekere karakter van de in de toekomst te realiseren omzetten en marge en het mogelijke tijdstip van een regelmatige opzegging, zoekt de rechtbank voor het bepalen van de factor, waarmee dit bedrag moet worden vermenigvuldigd, aansluiting bij de factor die partijen zelf redelijk hebben gevonden voor het vaststellen van de compensatievergoeding ex artikel 12 van de jv-overeenkomst, zijnde de factor 4. Dit leidt tot vaststelling van de schade op een bedrag van ƒ 4.020.000,-- (€ 1.824.196,--)."
3.3 Het middel strekt ten betoge dat het hof het recht heeft geschonden door in zijn rov. 12.15 uit te gaan van een bedrag aan winstderving van ƒ 350.000,--, omdat in appel onbestreden is gebleven de vaststelling van de rechtbank in rov. 5.50 dat, "gezien de almaar stijgende omzetten van InCo-op BV, bij overigens ook dalende brutomarges," diende te worden uitgegaan van een aan Franklin na 1 januari 2002 toekomend winstaandeel van ƒ 400.000,--. De klacht slaagt. De gedingstukken laten geen andere conclusie toe dan dat geen grieven zijn aangedragen tegen bovenstaande vaststelling van de rechtbank, zodat het hof door uit te gaan van een winstderving van ƒ 350.000,-- buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden. Het arrest van het hof dient dan ook in zoverre te worden vernietigd. De motiveringsklacht van het middel behoeft geen behandeling.
3.4 De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen door het door het hof onder 13.3 toegewezen bedrag te vermeerderen met (4 x ƒ 50.000,-- =) € 90.756,04.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 22 december 2009 doch uitsluitend wat betreft de in 13.3 van het dictum uitgesproken veroordeling;
veroordeelt Cehave in plaats daarvan hoofdelijk, aldus dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan Franklin van een bedrag van € 1.747.997,03, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2002;
veroordeelt Cehave in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Franklin begroot op € 6.345,07 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren F.B. Bakels, als voorzitter, W.D.H. Asser en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 2 december 2011.